Sterke werkwoorden (verleden tijd)

• Duits
• Middelbare school
• mavo, vwo
• Leerjaar 2,4

Sterke werkwoorden (verleden tijd) 

Sterke werkwoorden
(verleden tijd)

zwakke werkwoorden in de verleden tijd (ovt)

Verleden tijd

Zwak werkwoord stam+:

te, test, te, ten, tet, ten, ten

Zwak werkwoorden stam eindigend op -t:

ete, etest, ett, eten, etet, eten, eten

Sterke werkwoorden.......?

1.  hebben een klinkerverandering in de verleden tijd
2.  hebben een voltooid deelwoord eindigend op -en

Stappenplan

Stap 1: Wat is de stam van de verleden tijd (blz 122 - 123)

Stap 2: Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?

Stap 3: Waarop eindigt de stam van de verleden tijd? 
-d/-t
-s, -ss, -z, -ß
of anders?
Stap 4: uitgang erachter plakken!

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?

	regel (sprechen)	stam op -d/t (finden)	stam op -s, -ss, -z of - ß (lesen)
ich	sprach	fand	las
du	sprach - st	fand - est	las - t
er/sie/es	sprach	fand	las
wir	sprach - en	fanden	las - en
ihr	spracht - t	fand - et	las - t
sie/Sie	sprach - en	fand - en	las - en

Waarop eindigt de stam van de verleden tijd?

Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Wat is de stam van de verleden tijd

Uitgang aflezen + invullen

Übung macht den Meister!

Wir (gehen) früher immer zusammen nach Spanien

1. gehten
2. gingen
3. gangen
4. ginget

Wieso (schlafen) ihr so lang

1. schlieft
2. schlaft
3. schläft
4. schlif

(halten) ihr den Ball lang hoch?

Du (finden) die Rose schön, oder?

Gestern (springen) er ins Wasser.

Frau Müller, (trinken) Sie gestern Rotwein?

(lesen) du immer die Zeitung?

Das Kind (schneiden) sich in seinen Finger.