Fictie personages

Fictie - Personages  
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie - Personages  

Slide 1 - Tekstslide

doel
Je leert wat hoofd en bijpersonen zijn
Je leert uiterlijke en innerlijke kenmerken te beschrijven
Je weet wat sympathiek is

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie?

Slide 3 - Open vraag

Weet je al iets over personages? Kun je ook voorbeelden noemen?

Slide 4 - Open vraag

Waaraan herken je een hoofdpersonage?
A
dat herken je gewoon
B
je hebt informatie over de persoon
C
je weet wat die persoon denkt, voelt, doet, wil etc.
D
aan zijn hoofdrol

Slide 5 - Quizvraag

Wat weet je over het begrip uiterlijk?

Slide 6 - Open vraag

Met karaktereigenschappen wordt het ........................ beschreven.
A
Innerlijk
B
Uiterlijk

Slide 7 - Quizvraag

Wat kun je vertellen over het innerlijk van een personage?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent innerlijk?
A
gedachten en gevoelens mens
B
spannend verhaal
C
persoon in een boek of film
D
eenvoudig plaatje

Slide 9 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij innerlijke kenmerken?
A
Eigenwijs
B
Behulpzaam
C
Kalm
D
Zwart haar

Slide 10 - Quizvraag

Hoe leer je het innerlijk van een persoon kennen?
A
Door te weten waar hij woont
B
Door mee te kijken met zijn gevoelens en gedachten.
C
Door beschrijving van hoe hij eruit ziet.
D
Door goed te kijken wat hij allemaal doet.

Slide 11 - Quizvraag

Noem voorbeelden van karaktereigenschappen

Slide 12 - Open vraag

Hij is een erg sympathiek mens, iedereen wil vrienden met hem zijn.
Wat betekent sympathiek?
A
In een slecht humeur
B
Aardig, prettig in de omgang
C
Een volwassen mens
D
Iemand die nooit boos is.

Slide 13 - Quizvraag

Personages (noteren)
De hoofdpersoon is de figuur over wie het hele boek gaat. Je kunt lezen wat hij/zij denkt of voelt. 
Je kunt de hoofdpersoon op twee verschillende manieren beschrijven: uiterlijk en innerlijk.
Uiterlijk = Hoe iemand eruit ziet,: lang, slank, bruine ogen, etc.
Innerlijk = Hoe iemand is: zijn karaktereigenschappen, bijvoorbeeld: vrolijk, slordig etc.


Let op: Geef altijd voorbeelden uit het boek waarom jij denkt dat jouw hoofdpersoon deze karaktereigenschappen heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Noteer in je schrift
1. Noteer de hoofdpersonage.

2. Beschrijf zijn innerlijke kenmerken (Geef voorbeelden uit het boek.)

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
maken opdracht 3, 5, 8, 9
lees de tekst 1 en 2 in je lesboek

Slide 16 - Tekstslide