Week 6 - zinsdeel OW en woordsoort BN

Nederlands - V1A
Leg klaar: boek, schrift, pen, chromebook
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - V1A
Leg klaar: boek, schrift, pen, chromebook

Slide 1 - Tekstslide

De tweekoppige slang probeert water te drinken.
Social humanoid Sophia kijkt 

Slide 2 - Tekstslide

Het hongerige hondje probeert de pizza te stelen.
De geniale student berekent de ingewikkelde som.
Andere gebeurtenissen 

Slide 3 - Tekstslide

Het onderwerp in de zin (OW)

Iemand of iets doet iets of 'is' iets = OW

De tweekoppige slang probeert (water) te drinken.
Het hongerige hondje probeert (pizza) te stelen.
De geniale student berekent (de ingewikkelde wiskundesom).


Slide 4 - Tekstslide

Functies van (groepjes) woorden

DE MAN AAIT DE HOND.








Onderwerp:  De man

Stel deze vraag: 
Wie/wat + PV?

Slide 5 - Tekstslide






DE KAPPER KNIPT HET HAAR. 
DE KLANT VAN DE KAPPER LEEST EEN KRANTJE.







Stel deze vraag: 
Wie/wat + PV?

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan zinsontleden
Zinsdeel
Hoe vind je het?
1
Persoonsvorm (PV)
Vraagproef; tijdproef; getalsproef
2
Werkwoordelijk gezegde (WG)
alle werkwoorden in een zin
3
Zinsdelen (stukjes zin)
Zinsdeelproef
4
1 zinsdeel is het Onderwerp (O)
Wie/wat +  PV?

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp

Slide 8 - Sleepvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Hoe bepaal je de zinsdelen?
Wie/wat + PV?
Alle werkwoorden in de zin
1.Vraagzin
2. Andere tijd
3. Getalsproef
Plaats (groepjes) woorden voor de PV. Is de zin correct?
(zinsdeelproef)

Slide 9 - Sleepvraag

De juf / heeft / de klas / een online les / gegeven. 
De juf heeft de klas een online les gegeven. 
De juf heeft de klas een online les gegeven
De juf heeft de klas een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is het OW in de volgende zin?:

Naar mijn weten laten leraren ons altijd veel te veel huiswerk maken.
A
ons
B
leraren
C
Naar mijn weten
D
geen OW in deze zin

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het OW in de volgende zin?

Bij de bakker om de hoek kunnen de scholieren heerlijk belegde broodjes kopen.
A
De bakker om de hoek
B
de scholieren
C
heerlijk belegde broodjes
D
belegde broodjes

Slide 12 - Quizvraag

Noteer met het werkwoord 'lopen' een zin van minimaal 6 woorden waarbij het onderwerp een dier is.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag
Wat? Boek p. 208-209, opdracht 1, 2, 3 en 4
Hoe? Je maakt de opdracht zelfstandig.

Rood stoplicht=geen vragen en niet samenwerken
groen stoplicht= je mag je vinger opsteken of overleggen met de buurman/buurvrouw NAAST je.
KLAAR? Haal een extra oefenblad bij de docent.
timer
1:00

Slide 14 - Tekstslide

Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden (ZN)
  • Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, waar je een meervoud bij kan maken en waar je een verkleinwoord van kan maken, noem je zelfstandige naamwoorden (ZN).
  • Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus  ZN-e.
(e=eigennaam)

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
timer
1:00

Slide 18 - Woordweb

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • Het mooie eendje zwemt in de gracht.
  • De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)

Slide 19 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en


De gouden ring

Maar: de plastic tas (zonder -en)

timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide