Future - toekomende tijd/present simple/theme words

Kies uit tussen will & going to.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Kies uit tussen will & going to.

Slide 1 - Tekstslide

It ..... be rainy tomorrow.
A
going to
B
will
C

Slide 2 - Quizvraag

I’m ..... swim this afternoon.
A
Going to
B
Will

Slide 3 - Quizvraag

What are they ..... do this weekend?
A
Will
B
Going to

Slide 4 - Quizvraag

It .... be misty in the North.
A
Will
B
Going to

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

I think it’s .... be cold this evening.
A
Going to
B
Will

Slide 7 - Quizvraag

We’re .... stay at home and watch television.
A
Going to
B
Will

Slide 8 - Quizvraag

His girlfriend .... probably visit him this holiday.
A
Going to
B
Will

Slide 9 - Quizvraag

Look, it’s rain!
A
Will
B
Going to

Slide 10 - Quizvraag

.... it rain this weekend?
A
Going to
B
Will

Slide 11 - Quizvraag

It .... be sunny this summer.
A
Going to
B
Will

Slide 12 - Quizvraag

Zet de werkwoorden tussen haakjes in de present simple.

Slide 13 - Tekstslide

The train to Bristol (leave) in ten minutes.
A
Left
B
Leaves

Slide 14 - Quizvraag

The plane from Los Angeles (arrive) at 10 past 10 tonight.
A
Arriveses
B
Arrives

Slide 15 - Quizvraag

Our summer holidays (start) on 5 July.
A
Starts
B
Start

Slide 16 - Quizvraag

The supermarket (close) at eight, but the other shops
A
Closed
B
Closes

Slide 17 - Quizvraag

The year ... (end) on 31 December.
A
Ends
B
End

Slide 18 - Quizvraag

The matches (begin) at three.
A
Begin
B
Begun

Slide 19 - Quizvraag

Theme words chapter 4
Vertalen van Engels naar Nederlands.

Slide 20 - Tekstslide

Cashier
A
Kassamedewerker
B
Kassa

Slide 21 - Quizvraag

Hourly
A
Ieder uurtje
B
Uurtje

Slide 22 - Quizvraag

Monthly
A
Maand
B
Iedere maand

Slide 23 - Quizvraag

Often
A
Vaak
B
Nooit

Slide 24 - Quizvraag

Never
A
Nooit
B
Altijd

Slide 25 - Quizvraag

Regularly
A
Regelmatig
B
Nooit

Slide 26 - Quizvraag

Twice a month
A
Twee keer per maand
B
twee keer

Slide 27 - Quizvraag

Entrance
A
Ingang
B
Uitgang

Slide 28 - Quizvraag

Platform
A
Platform
B
Perron

Slide 29 - Quizvraag

Escalator
A
roltrap
B
Trap

Slide 30 - Quizvraag

Public transport
A
Openbaar vervoer
B
Bus

Slide 31 - Quizvraag

To suit
A
Passen
B
Pak

Slide 32 - Quizvraag

Connection
A
Aansluiting
B
Rijden

Slide 33 - Quizvraag

Delayed
A
Vertraagd
B
Sloom

Slide 34 - Quizvraag

Change
A
Wisselgeld
B
Munten

Slide 35 - Quizvraag

Check-out
A
Kassa
B
Uitchecken

Slide 36 - Quizvraag

Coin
A
Munt
B
Geld

Slide 37 - Quizvraag

Note
A
Biljet
B
Notitie

Slide 38 - Quizvraag

Price tag
A
Kaartje
B
Prijskaartje

Slide 39 - Quizvraag

To deliver
A
Brengen
B
bezorgen

Slide 40 - Quizvraag

To order
A
Bezorgen
B
Bestellen

Slide 41 - Quizvraag

To pay by card
A
Betalen
B
Met pinpas betalen

Slide 42 - Quizvraag

To pay with cash
A
Contant betalen
B
Met pinpas betalen

Slide 43 - Quizvraag

Return ticket
A
Enkeltje
B
Retourtje

Slide 44 - Quizvraag

Weekly
A
Maandelijks
B
Wekelijks

Slide 45 - Quizvraag