ch 4:22-4-24parler de l'avenir luister- en spreekv heid

Bonjour!!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!!

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui:

  • La conversation sur ton avenir
  • Exercice d'écoute
  • Prends donc des notes!! 

Slide 2 - Tekstslide

Conversation sur ton avenir
Infos personnelles
quel est ton nom?
quel est ton âge?
où est-ce que tu habites et avec qui?
quelles sont tes qualités/défauts?

Slide 3 - Tekstslide

L'école et le bac

- Comment est ta formation scolaire?
(type d'école, classe, filière, matières)
- Quelles sont les matières que tu trouves faciles/difficiles?
Tu penses que tu vas réussir le bac? Oui/non? Pourquoi?

Slide 4 - Tekstslide

Et après le bac?
- Quels sont tes projets pour les vacances d'été 202?
- Quels sont tes projets d'études?
        (où voudrais-tu étudier? pourquoi ces études?)

Slide 5 - Tekstslide

Et plus tard?


- Qu'est-ce que tu aimerais devenir plus tard? 
(quel métier et pourquoi?)
- Où aimerais-tu habiter plus tard?
(pays, ville, région, quartier, maison)

Slide 6 - Tekstslide

Comment tu vois l'avenir dans dix ans ? 
-Tu voudrais te marier?
- Tu voudrais avoir des enfants? 
etc.....

Slide 7 - Tekstslide

4

Slide 8 - Video

00:23
Waarom gaat Céline opnieuw eindexamen doen?
A
Omdat het eindexamen vernieuwd is
B
Omdat ze het nooit gehaald heeft
C
Omdat ze gezakt was voor haar mondeling
D
Omdat het een weddenschap is

Slide 9 - Quizvraag

00:54
Voor welk vak had ze een onvoldoende?
A
wiskunde
B
Engels
C
Frans
D
filosofie

Slide 10 - Quizvraag

02:23
Wat vindt collega Benjamin van het plan van Céline?
A
niet verstandig
B
dom
C
geniaal
D
moedig

Slide 11 - Quizvraag

02:47
Céline wil per sé slagen, want anders:
A
wordt ze ontslagen
B
zou ze zich erg schamen
C
verliest ze de weddenschap
D
moet ze herkansen na de vakantie

Slide 12 - Quizvraag

décrire un mot / un objet ...........
Comment décrire au mieux un mot (p.e. un objet, une personne, un métier, un animal, un jeu, un verbe, une plante, un lieu etc.), quand on ne connaît pas le mot en français?
Beschrijf zoveel mogelijk aspecten van het woord:
- de vorm: carré, rond(e), petit(e), grand(e) etc. - het materiaal (en bois, en tissu, en plastique, en métal etc), de functie (bij een voorwerp: ça sert à, c'est pour..)
- het uiterlijk, wat doet hij/zij (bij een persoon: il/elle fait, travaille, parle etc.)
- het tegenovergestelde (ce n'est PAS ...., mais.... )
- waar lijkt het op (cela ressemble à....., c'est comme....)
Laten we nog even oefenen:

Slide 13 - Tekstslide

geldautomaat




objet

Slide 14 - Tekstslide

Décrivez au mieux le mot "geldautomaat"

Slide 15 - Open vraag

hoefijzer

Slide 16 - Tekstslide

Décrivez au mieux le mot "hoefijzer"

Slide 17 - Open vraag

rietje

Slide 18 - Tekstslide

Décrivez au mieux le mot "rietje"

Slide 19 - Open vraag

Questions?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link