introductieles orgaanstelsel

organen van mensen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

organen van mensen

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat organen zijn
  • Je kunt uitleggen wat organenstelsels zijn
  • Je kunt drie organenstelsels van de mens beschrijven

Slide 2 - Tekstslide

wat zit er in je lichaam?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Link

het hart
Je hart pompt je bloed rond in je lichaam. 
Je hart klopt tussen de 60 en 100 x per minuut.

Via je longen adem je zuurstof in, dit gaat naar je organen in je lichaam via je bloed. (= rode bloedvaten) 
Je ademt O2 uit ( kooldioxide) dit gebruiken planten om te groeien. (= blauwe bloedvaten) 



Slide 5 - Tekstslide

 de longen
Je longen nemen de zuurstof op uit de lucht. 
Door je mond komt de lucht via de luchtpijp in de twee longen terecht. 
Daar wordt de zuurstof verdeeld. 

Als je genoeg zuurstof in je bloed hebt kun je goed bewegen en voel je je goed. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat is de goede volgorde van de zuurstof?
A
longen-luchtpijp-hart
B
mond-longen-luchtpijp
C
mond-luchtpijp-longen
D
longen-longblaasjes-mond

Slide 8 - Quizvraag

de maag en darmen
Je eten komt via je slokdarm in je maag terecht. Daar wordt het eten fijn geperst.

Daarna gaat het naar je dikke darm en je dunne darm. Daar worden alle vitaminen en voedingstoffen uit je eten gehaald.


Slide 9 - Tekstslide

Een ander woord voor je buik is:

Slide 10 - Open vraag

De lever
Je lever is je verwarming, opslagruimte en maakt belangrijke stoffen die je nodig hebt om gezond te blijven. 

Als je ziek bent of ongezond geten hebt, moet je lever hard werken om je lichaam weer gezond te maken. 


Slide 11 - Tekstslide

de darmen
Je darmen zorgen ervoor dat je eten wordt verteerd. Het wordts teeds kleiner gemaakt en alle voedingsstoffen worden in je lichaam opgenomen. 

uiteindelijk poep je de resten uit die niet meer nuttig zijn. 
Via je nieren plas je het water uit. 

Slide 12 - Tekstslide

de lever
de longen
het hart
de maag
de darmen

Slide 13 - Sleepvraag


nr. 2
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 14 - Quizvraag


nr. 5
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 15 - Quizvraag


nr. 6
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag

Slide 16 - Quizvraag


nr. 10
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 17 - Quizvraag

als je eten doorslikt komt het via je keel in je....
A
luchtpijp
B
mond
C
dikke darm
D
slokdarm

Slide 18 - Quizvraag

Wat doet je maag?
A
maakt je eten dikker
B
maakt je eten dunner
C
verteert je eten
D
zuurstof opnemen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van je eten?
A
mond- maag-dunne darm
B
mond-maag-dikke darm
C
maag-mond-dikke darm
D
dikke darm-maag-dunne darm

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

de huid
A
is een orgaan
B
is GEEN orgaan
C
is onderdeel van het bloedvatenstelsel
D
verteert je voedsel

Slide 22 - Quizvraag

opdracht: 
Teken je torso ( = bovenlijf) in teken de volgende organen op de juiste plek:
  • het hart
  • je longen
  • je maag
  • de darmen
  • je lever

Slide 23 - Tekstslide

Wat weet jij (al) over de bouw van organismen?

1.  Je kunt vertellen en uitleggen wat een orgaan is en voorbeelden geven

2.  Je kunt vertellen en uitleggen wat een orgaanstelsel is en voorbeelden geven

3.  Je kunt vertellen en uitleggen wat een cel is en voorbeelden geven

4.  Je kunt van een torso de belangrijkste organen aanwijzen en benoemen





Slide 24 - Tekstslide

Organenstelsels
Organenstelsel: Een groep organen die samenwerken 
Op de afbeelding zie je het verteringsstelsel.
Je kunt enkele organen van deze organenstelsels noemen:

verteringsstelsel
slokdarm, lever maag dunne darm  dikke darm
bloedvatenstelsel
hart aorta holle ader bloedvaten
Bottenstelsel
Schedel rib wervelkolom dijbeen teenkootjes 
en nog veel meer
Zenuwstelsel
Hersenen  ruggenmerg  zenuwen

Slide 25 - Tekstslide

Organenstelsels hebben een taak (functie)
Bloedvatenstelsel

Bottenstelsel

Zenuwstelsel

functie
Vervoeren van bloed door het lichaam
functie
Vorm en stevigheid voor het lichaam.
Bescherming en aanhechting van pezen.
functie
Doorgeven van signalen

Slide 26 - Tekstslide

bloedvaten
stelsel
zenuwstelsel
beenderstelsel
ademhalings
stelsel
verterings
stelsel
spierstelsel

Slide 27 - Sleepvraag

De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 28 - Quizvraag


Welke stelsels zie je?
A
bloedvatenstelsel zenuwstelsel
B
bottenstelsel zenuwstelsel
C
verteringsstelsel spierstelsel
D
je ziet alleen organen

Slide 29 - Quizvraag


Welke stelsels zie je?
A
bloedvatenstelsel zenuwstelsel
B
bottenstelsel zenuwstelsel
C
verteringsstelsel spierstelsel
D
je ziet alleen organen

Slide 30 - Quizvraag

mond, slokdarm, lever, maag, dunne darm, dikke darm, anus
neusholte, mondholte, luchtpijp, long
bloedvaten, hart
nier, urineleider, blaas, urinebuis
hersenen, ruggenmerg, zenuwen
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Uitscheidingsstelsel
Zenuwstelsel

Slide 31 - Sleepvraag

Cellen
Alle organismen bestaan uit cellen. Cellen zijn de bouwstenen van een organisme. Cellen zijn erg klein. Je kunt ze alleen zien onder een microscoop. Cellen zijn doorzichtig. Om ze goed te kunnen zien onder een microscoop, worden ze gekleurd.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video


Cellen
A
zijn in werkelijkheid platte 'dingen'
B
lijken een beetje op een zakje met wat vocht.
C
zijn groter dan organen
D
zijn helemaal lege 'dingen'

Slide 34 - Quizvraag

Wat zie je,
hoe zie je dat?
A
een aantal cellen, door een microscoop
B
één cel, met het blote oog
C
één cel door een microscoop
D
een aantal cellen, met een vergrootglas (loep)

Slide 35 - Quizvraag

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 36 - Sleepvraag

Organisme
cel
Organenstelsel
orgaan

Slide 37 - Sleepvraag

Zet op volgorde van groot naar klein:
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern

Slide 38 - Sleepvraag

Het hart is
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme

Slide 39 - Quizvraag

Welk organenstelsel zorgt voor de vertering van je eten?
A
Het bloedvatenstelsel
B
De maag en de lever
C
Het verteringsstelsel
D
Het zenuwstelsel

Slide 40 - Quizvraag

Het zenuwstelsel bestaat uit:
A
bloedvaten, de hersenen, het ruggenmerg
B
bloedvaten, de wervelkolom, zenuwen
C
de wervelkolom, de hersenen, het ruggenmerg
D
zenuwen, de hersenen, het ruggenmerg

Slide 41 - Quizvraag

de huid
A
is een orgaan
B
is GEEN orgaan
C
is onderdeel van het bloedvatenstelsel
D
verteert je voedsel

Slide 42 - Quizvraag

Welk van de delen van het organisme is een orgaan
A
een blad van een boom
B
een spiercel van een mens
C
het zenuwstelsel van een mens
D
het bottenstelsel van een mens

Slide 43 - Quizvraag

De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 44 - Quizvraag

De huid is een voorbeeld van:
A
een orgaan
B
een cel
C
een organisme
D
een organenstelsel

Slide 45 - Quizvraag

Nog even wat herhalen?
  1. Je kent de functie van het bloedvatenstelsel
  2. Je kent de organen van een plant
  3. Je kent bijv. 3 organen van het verteringsstelsel 
  4.  Je kunt in de juiste volgorde van klein naar groot zetten:
         Organisme  Orgaan Organenstelsel Cel
  5.  Je kent de organen van het torso
  6   Je kunt wat over de vorm van een cel vertellen
  7.   Je weet wat een orgaan is
  8.  Je weet wat een cel is
  9.   Je weet wat een organenstelsel is


Slide 46 - Tekstslide