LES 3 - OPDRACHT 3A

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
      
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verliefd! Best spannend. Verliefd zijn kan je behoorlijk in de war maken.
Verliefd zijn kan best wat spanning opleveren. 
Zouden mensen het aan je merken? Is de ander ook verliefd op jou? Durf je het aan om het diegene te vertellen of begin je eerst met het aan een goede vriend of vriendin te vertellen (in vertrouwen)?

Wanneer twee mensen verliefd op elkaar zijn is dit natuurlijk heel leuk. Dit kan leiden tot verkering, jouw eerste relatie. Verkering is heel leuk en vraagt net als een goede vriendschap om veel vertrouwen.
Yes! Diegene ziet jou ook staan! Tijd voor verkering?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij verkering is elkaar kunnen
vertrouwen heel belangrijk!
Wat zijn nog meer belangrijke
dingen in een relatie?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Stelling:

Als je verliefd bent, zitten er vlinders in je buik.
Dit klopt.
Dit klopt niet.

Slide 5 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Stelling


Als je verliefd bent, zitten er vlinders in je buik.





Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling:

Je kunt ervoor kiezen om verliefd op iemand te worden.
Dit klopt.
Dit klopt niet.

Slide 7 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Stelling


Je kunt ervoor kiezen om verliefd op iemand te worden.




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen tekst GROEN
Aan het einde van de les ...
  • kun je uitleggen wat een voorzetsel is.
  • kun je een voorbeeld van een voorzetsel noemen.
  • kun je uitleggen dat werkwoorden van betekenis veranderen wanneer je er iets voorzet. 

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelgericht werken: 
Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan
de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en
worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 
Instructie tekst GROEN
» Leerlingen met tekst rood starten zelfstandig met de opgaven.

» Leerlingen met tekst groen doen mee aan de voorkennis en instructie.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels
Een voorzetsel is een woord dat samen met een ander woord (meestal) plaats en richting bepaalt, zoals:
Het haantje op de toren - De Slag bij Waterloo - Ga naar buiten - Kom op tijd.

De meeste voorzetsels verwijzen naar een plaats, zoals:
bij, door, in, uit, aan, achter, tegen, voor, onder

Minder gemakkelijk is dit te zien bij voorzetsels zoals:
zonder, met, van.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels
Tip: 
Denk aan een mannetje en een doos, zoals op de afbeelding hiernaast. 

Even oefenen nu...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien                            sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Mijn baas heeft veel aandacht                            de vaste klanten.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Christel ergert zich vaak                           haar zusje.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel vragen heb je goed beantwoord?
0
1
2
3

Slide 16 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak in groepjes opdracht 3A:
  • A: zoek in de tekst op welk voorzetsel bij het werkwoord past
    bijvoorbeeld: onderzoek doen naar
  • B: noteer de betekenis van het werkwoord met- en zonder voorvoegsel.
Tip!
  • Wanneer je een betekenis niet kent, mag je deze opzoeken op Google.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie tekst ROOD
» Leerlingen met tekst groen starten zelfstandig met de opgaven.

» Leerlingen met tekst rood doen mee aan de voorkennis en instructie.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen tekst ROOD
Aan het einde van de les ...
  • kun je uitleggen wat een synoniem is.
  • kun je een voorbeeld van een synoniem geven.
  • kun je uitleggen wat een tegenstelling is.
  • kun je een voorbeeld van een tegenstelling geven.

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelgericht werken: 
Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan
de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en
worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 
Instructie tekst ROOD 
Weet je het nog? Twee woorden worden synoniemen genoemd als ze allebei (ongeveer) hetzelfde betekenen. 

Voorbeelden:
afwas - vaat
liegen - jokken
toilet - wc

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een synoniem

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Instructie tekst ROOD 
Een tegenstelling bestaat uit twee woorden die precies het
tegenovergestelde betekenen.

Voorbeeld:
dag - nacht

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een tegenstelling

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak in groepjes opdracht 3A:
  • A: zoek per alinea voor ieder woord een soortgelijk woord in de tekst.
    » lukt dit niet? Dan mag je ook een synoniem op internet opzoeken!

  • B: schrijf achter de woorden uit de tekst de bijpassende tegenstelling.
Tip!
  • Begin met de woorden die je (al) kent.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie: kies een vraag!
Vragen GROEN:
  • Wat is een voorzetsel?
  • Noem een voorbeeld van een voorzetsel.
  • Noem een voorbeeld van een werkwoord dat verandert als je er iets voorzet.

Vragen ROOD:
  • Wat is een synoniem? 
  • Noem een voorbeeld van een synoniem.
  • Wat is een tegenstelling?
  • Noem een voorbeeld van een tegenstelling. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind je van de leesles op deze manier? (twee verschillende teksten)
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Deze slide heeft geen instructies