Leestekens

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3,4

leestekens en hoofdletters

leestekens:

      punt                           dubbele punt

uitroepteken

vraagteken

komma  

aanhalingstekens

Leestekens en hoofdletters zorgen ervoor, dat een tekst makkelijker te lezen is!!!

Einde van de zin:

.

?

!

Komma

Wanneer gebruik je een komma?

• Tussen twee persoonsvormen;
• Tussen delen van een opsomming;
• Na een naam of uitroep aan het begin van een zin;
• Voor voegwoorden zoals: nadat, omdat, terwijl, toen want.
  

wanneer een : en   "   ....."

Je gebruikt de dubbele punt en de aanhalingstekens heel vaak, als je een citaat aan wilt geven

citaat:

Een citaat geeft aan, wat iemand letterlijk zegt!!

voorbeelden citaten

Hij zei: "Ik vind haar echt verschrikkelijk!"

Hij vroeg of hij met me mee mag rijden

Hij vroeg: "Mag ik met jou meerijden?"

De winkelbediende zei tegen de klant vergeet u niet te betalen

De winkelbediende zei tegen de klant: " Vergeet u niet te betalen?"

Mijn kleine zusje zeurde ik wil nog niet naar bed

Mijn kleine zusje zeurde: "Ik wil nog niet naar bed."

Mijn klasgenoot fluisterde mag ik jouw huiswerk overschrijven

Mijn klasgenoot fluisterde: "Mag ik jouw huiswerk overschrijven?"

hoofdletters

1. Bij namen van personen, merken, bedrijven

Aardrijkskundige namen

geen hoofdletters:

dagen, maanden, seizoenen, windstreken

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Jan vroeg: "Waarom moeten we altijd zo vroeg opstaan?"

1. goed
2. niet goed

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Papa zei "Dat heb je goed gedaan"!

1. goed
2. niet goed

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.

1. komma tussen maak en ik
2. geen komma
3. komma tussen inpakt en maak

Ik ben in Januari jarig

1. Januari moet wel met hoofdletter
2. januari moet niet met hoofdletter

Tijdens Kerst zitten wij altijd in Frankrijk in een vakantiehuis

1. Alle hoofdletters zijn correct
2. Niet alle hoofdletters zijn correct

Tussen delen van een opsomming horen geen komma's

1. waar
2. niet waar

Welk woord moet met een hoofdletter:
In zwitserland is het in juli lekker warm

1. Zwitserland
2. Juli

Wat moet met een hoofdletter:

Op maandag bel ik mark altijd op.

1. maandag en mark
2. mark
3. maandag

Waar hoort de komma:

Zeg Karin schiet eens even op!

1. Tussen zeg en Karin
2. Tussen Karin en schiet
3. Tussen schiet en eens