persoonlijk vnw

Programma van de les:
  1. Terugblik vorige les
  2. persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord
  3. Maken 23 t/m 29
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma van de les:
  1. Terugblik vorige les
  2. persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord
  3. Maken 23 t/m 29

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les:
Aan het einde van de les weet je wat het verschil is tussen de persoonlijk voornaamwoorden en de bezittelijke voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

To have?

Slide 3 - Woordweb

Geef hier het rijtje van to have (BV I am enz.)

Slide 4 - Open vraag

I ... a cat
A
am
B
are
C
has
D
have

Slide 5 - Quizvraag

She ... 12 years old
A
am
B
has
C
is
D
have

Slide 6 - Quizvraag

My friend ... a red bike
A
have
B
are
C
is
D
has

Slide 7 - Quizvraag

My father and brother .... silly.
A
am
B
are
C
is
D
have

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Als je praat over personen of dingen gebruik je vaak persoonlijke voornaamwoorden. Je hoeft dan niet steeds de naam of de beschrijving te herhalen.
   I have a sister. She is nice.
   That is my father, Tom. He is thirty–eight years old.
   This is our school. It is called Heartbreak High.

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Je kunt zeggen dat iets of iemand van jou is of bij jou hoort door bezittelijke voornaamwoorden te gebruiken:
Sam is my brother. / That is our school.

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
opdracht 23 t/m 29
Leren woordenlijst A

Slide 12 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 13 - Woordweb