In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Today ...
Vandaag gaan we de persoonlijke voornaamwoorden bespreken.
Doel: aan het einde van de les weten we wat de persoonlijke voornaamwoorden zijn in het Engels en kunnen we deze op de juiste manier toepassen in een zin.
Slide 2 - Tekstslide
Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands is:
A
hij
B
waar
C
huis
D
Susan
Slide 3 - Quizvraag
Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...
Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt - he walks
De kat loopt - it walks
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoorden in het Engels:
Ik
Jij
Hij
Het
Jullie
Zij (mv)
Zij
Wij
I
He
We
You
They
You (ev)
It
She
Slide 6 - Sleepvraag
My sister is twenty-six years old. ..... lives in Spain.
A
I
B
you
C
she
D
they
Slide 7 - Quizvraag
My brothers are younger than me. ... always fight together.
A
I
B
she
C
he
D
they
Slide 8 - Quizvraag
My mum works at my school. ... is our head teacher.
A
they
B
she
C
I
D
we
Slide 9 - Quizvraag
My father is a pilot. ... is often away from home.
A
I
B
he
C
they
D
we
Slide 10 - Quizvraag
Now please tell me about your family. Have ... got any brothers and sisters?
A
I
B
she
C
we
D
you
Slide 11 - Quizvraag
To Be (zijn):
Subject
Positive
Negation
Question
I
I am
I am not
I'mnot
Am I?
He, she, it
he is
she's
he is not
she's not
it isn't
Is he?
You, we, they
you are
we're
you are not
we're not
they aren't
are you?
Slide 12 - Tekstslide
TO BE betekent:
A
hebben
B
zijn
C
worden
D
krijgen
Slide 13 - Quizvraag
You _____ (to be)hungry
A
am
B
to be
C
are
D
is
Slide 14 - Quizvraag
To be: He...
A
are
B
am
C
is
Slide 15 - Quizvraag
To be: I
A
are
B
am
C
is
Slide 16 - Quizvraag
To be: They
A
is
B
are
C
am
Slide 17 - Quizvraag
To be: We...
A
is
B
am
C
are
Slide 18 - Quizvraag
They .... (to be) friends
A
to be
B
are
C
is
Slide 19 - Quizvraag
Homework:
Make the exercises on pages 13-15 (9, 10, 11, 12, 13)
Learn the words on page 10 (1.1)
Finished? Practise more! (come to my desk with your laptop)