H3 - Lesefertigkeit Mode: D-Prüfung

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Lesen über Mode - Übungstest H3 

D-Prüfung

Dit is de d-toets als voorbereiding op de toets leesvaardigheid met het thema Kleidung und Mode.

Je gaat 3 teksten lezen en daarbij 11 vragen beantwoorden. Open vragen beantwoord je in het Nederlands. 

Lees eerst de tekst in de dia en lees de tekst in de vragen-dia nog eens terug via het oog.

1. Was macht der erste Absatz über Lara deutlich?

1. Sie erinnert sich gerne an große Familienfeiern in ihrer Kindheit.
2. Sie findet Mode von früher manchmal schöner als die von heute.
3. Sie findet traditionelle Kleidertrachten sehr lächerlich.
4. Sie mag es zu sehen, wie ähnlich sie ihrer Mutter sieht.

2. “Muttis Kleiderschrank nach tragbarer Mode zu durchsuchen” (alinea 2). Waarom is Lara juist daar gaan zoeken? Beantwoord deze vraag in het Nederlands.

3. Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke (18) im 2. Absatz?

1. Begeisterung
2. Tauschbörse
3. Werbung

4. Welcher Titel passt zum 3. Absatz?

1. Gut für die Umwelt
2. Nur Vorteile
3. Vom Hobby zum Beruf

5. Het begrip “tweedehands kleding” wordt in de tekst op meerdere manieren omschreven. Met welke van de volgende woordgroepen uit de tekst wordt echter niet “tweedehands kleding” bedoeld?

1. “Großteil der Kleidung in den 60er und 70er Jahren” (alinea 1)
2. “gebrauchte Kleidung” (alinea 2)
3. “Klamotten aus zweiter Hand” (alinea 2)
4. “ein neues altes Teil” (alinea 3)

Tekst 2: Jeans

6. Er komt een nieuw soort spijkerbroek op de markt.
Wat is er zo vernieuwend aan deze spijkerbroek?

1. de geur
2. de kleur
3. de pasvorm
4. de prijs

Tekst 3 - Die Geschichte der Jeans

Aufgabe

Geef bij elke bewering over meneer Strauss aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1. 

1. Toen hij in Amerika woonde, paste hij zijn naam aan.

1. wel
2. niet

2. Hij wilde in Amerika goud gaan zoeken.

1. wel
2. niet

3. Hij begon in Amerika met het verkopen van verschillende producten.

1. wel
2. niet

4. Hij had met een compagnon een jeanswinkel in Californië.

1. wel
2. niet

8. Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein?

1. Jacob Davis bewarb sich bei Levi um einen Job.
2. Jacob Davis brauchte aus Fettleibigkeit starke Klamotten.
3. Levi bat Jacob Davis, für ihn eine Jeans zu entwerfen.
4. Levi hatte Vertrauen im Erfolg der verstärkten Hosen.

9. Seit wann werden Jeans nicht mehr nur als Arbeitshosen getragen? (Absatz 3)

1. seit die Jugend sie zu tragen anfing
2. seit man auch andere Modelle entwarf
3. seit man sie in der Freizeit tragen durfte
4. seit sie auch in Europa bekannt wurden

10. Worauf weist der Name ‘Denim’ hin? (Absatz 4)

1. auf das allererste, ursprüngliche Levi’s Jeans Modell
2. auf das spezielle Material, aus dem Levi Jeans herstellte
3. auf die Stadt, wo die erste europäische Jeans produziert wurde

11. „… vor 100 Jahren waren sie aber weit verbreitet.“ (letzter Satz in Absatz 5)
Wer oder was ist mit ‚sie‘ gemeint?

1. Arbeiter
2. Jeans- Hosen
3. Taschenuhren

Einde van deze toets!