3. Grieks: naamvallen in zinnen

Naamvallen
Hoe gebruik ik ze ook alweer in een zin?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Naamvallen
Hoe gebruik ik ze ook alweer in een zin?

Slide 1 - Tekstslide

γυναικος vertaal je als...?
A
van een vrouw
B
aan een vrouw
C
vrouw
D
van vrouwen

Slide 2 - Quizvraag

Welke functie heeft een accusativus?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de accusativus en wat is de dativus in deze zin?
De slaaf geeft het geschenk aan de man.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
De man gaat naar het huis

Slide 5 - Open vraag

Een vraagje tussendoor:
weet je nog wat οἰκος betekent?

Slide 6 - Open vraag

Vertaal de volgende zinnen (je mag een woordenlijst erbij):
ὁ ἀνθρωπος οὐ φοβον ἐχει

Slide 7 - Open vraag

Vertaal:
ταις θεαις θηρια θυουσιν αἱ γυναικες
(θυω = offeren)

Slide 8 - Open vraag

ταις θεαις θηρια θυουσιν αἱ γυναικες

Welke naamval heeft θηρια?
A
nom mv onz
B
acc mv onz
C
nom ev vr
D
dat mv vr

Slide 9 - Quizvraag

ταις θεαις θηρια θυουσιν αἱ γυναικες

Welk woord staat in de nom?
A
ταις θεαις
B
θυουσιν
C
αἱ γυναικες
D
Er is geen nom. in de zin

Slide 10 - Quizvraag

την ἀσπιδα παρεχει ὁ Ζευς τῳ τεκνῳ

Slide 11 - Open vraag

την ἀσπιδα παρεχει ὁ Ζευς τῳ τεκνῳ

Welk woord is de acc?
A
την ἀσπιδα
B
παρεχει
C
ὁ Ζευς
D
τῳ τεκνῳ

Slide 12 - Quizvraag

την ἀσπιδα παρεχει ὁ Ζευς τῳ τεκνῳ

Welk woord is de nom?
A
την ἀσπιδα
B
παρεχει
C
ὁ Ζευς
D
τῳ τεκνῳ

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal:
το τεκνον ἐγγυς του πατρος μενει

Slide 14 - Open vraag

το τεκνον ἐγγυς του πατρος μενει

Wat is waar over του πατρος?
A
Genitivus mv
B
Genitivus plus-woord
C
Dativus ev
D
Dativus plus-woord

Slide 15 - Quizvraag

Waarin maak je de meeste fouten bij het vertalen?

Slide 16 - Open vraag

Het naamwoordelijk deel van het gezegde
Soms heb je twee keer een nominativus in de zin. Dat zie je vaak bij het werkwoord 'zijn'. 
Voorbeeld: de man is een leraar = ὁ ἀνηρ ἐστι διδασκαλος

Een werkwoord zoals 'zijn' noemen we ook wel een koppelwerkwoord. Andere koppelwerkwoorden: worden, blijven en blijken (de man wordt leraar, bijv.) 

Dit kan ook met een bijvoeglijk naamwoord
Voorbeeld: het kind is mooi = το τεκνον καλον ἐστιν 
Mooi/καλον is dan dus het naamwoordelijk deel van het gezegde

Schrik dus niet als je twee keer een nominativus ziet bij het werkwoord 'zijn'

Slide 17 - Tekstslide