Kijk- en luistervaardigheid -

Nederlands
Periode 1: leesvaardigheid

->Periode 2: kijk-en luistervaardigheid


Periode 3: schijfvaardigheid

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Periode 1: leesvaardigheid

->Periode 2: kijk-en luistervaardigheid


Periode 3: schijfvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- Aantekeningen maken
- Oefenen kijk- luisterfragmenten
- Fragment over deep fake video's - 5 vragen
- Fragment over matchfixing - 5 vragen

Slide 2 - Tekstslide

Weet je waar je op kunt letten om een kijk/ luisterfragment goed te begrijpen.
Heb je geoefend in het maken van goede aantekeningen.
Aan het eind van de les: 

Slide 3 - Tekstslide

Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden. 
Instructie en Aantekeningen

Slide 4 - Tekstslide

Om een kijk- of luisterfragment goed te kunnen begrijpen, let je op de volgende dingen:
Het onderwerp – Dit wordt vaak genoemd in het begin.
De verschillende deelonderwerpen die één voor één worden uitgelegd
De mening van personen die aan het woord komen
De functie van de beelden – Ze geven belangrijke informatie of trekken de aandacht.

Slide 5 - Tekstslide

Kritisch kijken en luisteren
Je moet kritisch kijken en luisteren om na te gaan of de beelden en de informatie betrouwbaar zijn. 

Let op:
het soort programma: documentaire, reportage, realityprogramma
de gegeven informatie: is de informatie volledig en juist
de persoon die informatie geeft: is de persoon onpartijdig en deskundig?
het doel van de programmamaker: maakt hij bijvoorbeeld reclame of wil hij informeren?

Slide 6 - Tekstslide

Zo selecteer je informatie:

Soms worden in de opdracht aandachtspunten genoemd waarop je extra moet letten tijdens het kijken. Lees die punten goed door voor je gaat kijken.
Concentreer je niet alleen op wat gezegd wordt, maar ook op de beelden.
Let op signalen van de sprekers, zoals: Ik zal een aantal voorbeelden noemen…Een nadeel is wel…
Luister goed naar woorden die met nadruk worden uitgesproken. Deze zijn vaak belangrijk.

Maak aantekeningen. Schrijf alleen de hoofdzaken op (steekwoorden).

Slide 7 - Tekstslide

Een video: kijken en luisteren 
In de volgende video vertelt een presentator over deep fake video's.

Je gaat eerst de video bekijken. Maak aantekeningen.  Na de video krijg je 5 vragen.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Wat zijn deep fakes?
A
Video's waarin mensen dingen doen die niet echt zijn
B
Video's die echt lijken, maar die met de computer zijn bewerkt of aangepast.
C
Video's die fake news laten zien.

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee soorten
deep fake zijn er?

A
'Face swap' en oude nieuwsberichten gebruiken.
B
Stem vervormen en 'face swap'.
C
Iemand iets laten zeggen en 'face swap'.

Slide 11 - Quizvraag

Aan welke twee kenmerken herken je deep fakes?

Slide 12 - Open vraag

Wat noemt de presentator als voorbeeld van slechte dingen die je met een deep fake kunt doen.
A
Het gezicht van Willem-Alexander wordt in een video van een vechtpartij geplakt.
B
Een video van zomaar iemand die een ander land de oorlog verklaart.
C
Premier Rutte verklaart in een video een ander land de oorlog.

Slide 13 - Quizvraag

Waarvoor gebruikt men in films deepfake?

Slide 14 - Open vraag

Een video: kijken en luisteren 
In de volgende video vertelt een presentator over matchfixing.

Je gaat eerst de video bekijken en daarbij goed opletten. Na de video krijg je 5 vragen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Welke sport noemt de presentator niet?
A
darten
B
hockey
C
voetbal

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij matchfixing?
A
Iemand beïnvloedt het spel geheel of gedeeltelijk.
B
Er wordt voor gezorgd dat het spel aantrekkelijker wordt.

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor ontstaat matchfixing?
A
Door mensen die graag gokken.
B
Door spelers die geen eerlijke wedstrijd willen spelen.

Slide 19 - Quizvraag

Gokken op een hattrick geeft niet veel zekerheid. Wat wel?
A
De eindstand van de wedstrijd.
B
Wie de eerste goal scoort.
C
Wie een gele kaart krijgt (slecht speelt).

Slide 20 - Quizvraag

In wat voor wedstrijden wordt er meer gefixt?
A
Eredivisie, want daar verdien je meer mee.
B
Lagere divisies, want dat valt minder op.

Slide 21 - Quizvraag

Weet je waar je op kunt letten om een kijk/ luisterfragment goed te begrijpen.
Heb je geoefend in het maken van goede aantekeningen.
Aan het eind van de les: 

Slide 22 - Tekstslide