Zinsontleding
1 / 14
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde:
Rino lijnt zijn hond aan.
Rino lijnt zijn hond aan.
A
Rino
B
zijn hond
C
lijnt
D
lijnt, aan
Slide 2 - Quizvraag
Werkwoordelijk gezegde:
We leggen de puzzel vanavond neer.
We leggen de puzzel vanavond neer.
A
leggen, neer
B
de puzzel
C
we
D
vanavond
Slide 3 - Quizvraag
Onderwerp:
We leggen de puzzel vanavond neer
We leggen de puzzel vanavond neer
A
leggen, neer
B
de puzzel
C
vanavond
D
we
Slide 4 - Quizvraag
Onderwerp:
Mijn sloffen staan naast mijn bed
Mijn sloffen staan naast mijn bed
A
staan
B
mijn bed
C
mijn sloffen
D
naast
Slide 5 - Quizvraag
Werkwoordelijk gezegde:
De kat eet een lekker visje.
De kat eet een lekker visje.
A
eet
B
de kat
C
een lekker visje
D
lekker
Slide 6 - Quizvraag
Onderwerp:
De olifant drinkt het water op.
De olifant drinkt het water op.
A
drinkt
B
de olifant
C
het water
D
drinkt, op
Slide 7 - Quizvraag
Lijdend voorwerp:
De olifant drinkt het water op.
De olifant drinkt het water op.
A
het water
B
de olifant
C
drinkt
D
op
Slide 8 - Quizvraag
Lijdend voorwerp:
Mijn zus koopt een boek in de winkel.
Mijn zus koopt een boek in de winkel.
A
mijn zus
B
een boek
C
koopt
D
in de winkel
Slide 9 - Quizvraag
Lijdend voorwerp:
Tommie lacht zijn broertje uit.
Tommie lacht zijn broertje uit.
A
Tommie
B
zijn broertje
C
lacht
D
lacht, uit
Slide 10 - Quizvraag
Onderwerp:
Imke voert de eendjes brood.
Imke voert de eendjes brood.
A
voert
B
de eendjes
C
Imke
D
brood
Slide 11 - Quizvraag
Meewerkend voorwerp:
Imke voert de eendjes brood.
Imke voert de eendjes brood.
A
Imke
B
de eendjes
C
brood
D
voert
Slide 12 - Quizvraag
Meewerkend voorwerp:
Ze vertelden hun klachten aan de juf.
Ze vertelden hun klachten aan de juf.
A
ze
B
vertelden
C
aan de juf
D
hun klachten
Slide 13 - Quizvraag
Meewerkend voorwerp:
Kristel zet elke dag een pot thee.
Kristel zet elke dag een pot thee.
A
geen
B
Kristel
C
een pot thee
D
elke dag
