5.8 werkwoordspelling uitleg

Ondersteuningsuur Nederlands
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Ondersteuningsuur Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

  • Wat moet je kennen voor de toets Nederlands (hoofdstuktoets 5) tijdens de toetsweek.
  • Je kunt de paragrafen Lezen, Woorden en Spelling oefenen via hoofdstuk 5 van Max Online (test jezelf en woordtrainer)
    Het onderdeel grammatica kun je zelfstandig oefenen via Max Online, hoofdstuk 1 (test jezelf)
Toets Nederlands (toetsweek)

Slide 2 - Tekstslide

  • Lezen (5.3)
    - Herkennen tekstdoelen informeren, amuseren, overtuigen en activeren.
    - Herkennen van de functies van de inleiding en het slot in een tekst.
    - Een samenvatting maken met behulp van de kernzinnen uit een tekst. 
  • Woorden (5.5)
    - De betekenissen kennen van de 25 nieuwe woorden 
    - Herkennen van spreekwoorden en uitdrukkingen.
  • Grammatica 
    - Herkennen van de persoonsvorm(pv), het onderwerp (O) en het
      werkwoordelijk gezegde (wg)  in een zin.
  • Spelling (5.8)
    - Correct schrijven van werkwoorden in tegenwoordige tijd (tt) en
       verleden tijd (vt), en voltooid deelwoord(vd).
    - Correct schrijven van Engelse werkwoorden.
    - Correct gebruik van de apostrof bij meervoud, bezitsvorm, 
      verkleinwoorden en na cijfers.

Slide 3 - Tekstslide

Wat je moet weten over werkwoordspelling
  • Hoe je het schrijft in de tegenwoordige tijd (tt), de verleden tijd (vt)
     en de voltooide tijd (vd - het voltooid deelwoord)
  • Wanneer een werkwoord een zwak werkwoord is of een sterk werkwoord.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling 
Even een stukje herhaling

Slide 4 - Tekstslide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een zwak werkwoord.

    Bijvoorbeeld:
  • tt:   ik fiets      - hij fietst     - wij  fietsen
     vt:  ik fietste   - hij fietste    - wij fietsten
  • tt:  ik ren        - hij rent        -  wij rennen
     vt: ik rende     - hij rende     - wij renden
5.8 Spelling
Werkwoordspelling 
Even een stukje herhaling

Slide 5 - Tekstslide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een sterk werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Werkwoordspelling
Even een stukje herhaling

Slide 6 - Tekstslide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord
Even een stukje herhaling

Slide 7 - Tekstslide

  • het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op een -d of een -t.
  • Maak het woord langer, dan hoor je of het -d of -t moet zijn.
  • Ik heb een voldoende voor Nederlands gehaald                  =>haalde
    -  de gehaalde voldoende                                                
  • Zij heeft het cadeau ingepakt                                               => pakte
    - het ingepakte cadeau
  • De patient was in het ziekenhuis verzorgd                          => verzorgde
     - de verzorgde patient.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 8 - Tekstslide

  • het voltooid deelwoord van sterk werkwoorden schrijf je zoals je het zegt:

  • We hebben lekker gezwommen.
  • Dat had ik nooit gedacht.
  • Ik heb een nieuwe fiets gekregen.
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

  • Let op:
    Soms klinkt het voltooid deelwoord hetzelfde als het woord in de tegenwoordige tijd.
    Toch schrijf je het anders:
  • De patient was in het ziekenhuis verzorgd. (vd)  
  • Hij verzorgt de patient in het ziekenhuis. (tt)
5.8 Spelling
Werkwoordspelling - voltooid deelwoord

Slide 10 - Tekstslide