Spelling H6: Aan elkaar of los?

5 minuten bijkletsen over de vakantie!
timer
5:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5 minuten bijkletsen over de vakantie!
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning komende weken:
Vandaag: kort herhalen spelling H5 + spelling H6 uitleg en maken.
Woensdag: werkwoordspelling + herhalen H5 en H6.
Uiterlijk zondag inleveren opdracht 'Gaten' via ItsLearning. 
Maandag 16-05: herhalen H5 + H6.
Dinsdag 17-05: herhalen H5 + H6.
Woensdag 18-05: Toets taalverzorging H5 + H6. 
Maandag 23-05: inleveren literatuurdossier 2. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen spelling H5
Lees de groene tekst van blz. 154. Vooral het stukje over de aanhalingstekens!

Maak nu (eventueel online) opdr. 2 van spelling H5. Maak deze opdracht serieus, want dit is namelijk een opdracht die je op de toets zou kunnen krijgen!

Slide 3 - Tekstslide

Spelling H6: Aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 6 - Quizvraag

Waarom schrijf je 'schoudertas' aan elkaar, maar 'fantastische tas' los?

Slide 7 - Open vraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
Woorden die één begrip vormen, dus die één ding zijn, schrijf je aan elkaar. Daarvoor heb je een aantal regels:
1. Samenstellingen van drie woorden of minder schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: Warm+water+voorziening = warmwatervoorziening
bagage+drager = bagagedrager



Slide 8 - Tekstslide

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 10 - Quizvraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
2. Woorden die bestaan uit er, hier, daar of waar + voorzetsel schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: er+voorzetsel over = erover
hier+voorzetsel op = hierop
daar +voorzetsel om = daarom
waar+voorzetsel achter = waarachter

Slide 11 - Tekstslide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
3. Getallen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: vijf+honderd+dertien = vijfhonderddertien 
drie+veertig+duizend = drieënveertigduizend

Maar: 
vijf+honderd+miljoen = vijfhonderd miljoen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is juist?
A
daar over
B
daarover

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
A
hiernaast
B
hier naast

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist?
A
onderwijsinspectie
B
onderwijs inspectie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Vijfhonderdduizend miljoen
B
vijfhonderd duizend miljoen

Slide 16 - Quizvraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
4. Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: hardlopen, lesgeven, schoonmaken

5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel:
Voorbeeld: dicht+bevolkt = dichtbevolkt

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Spelling H6: Aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Slide 19 - Tekstslide

Denk je dat je de theorie begrijpt en nu kan toepassen?
A
Ik denk dat ik het wel begrijp
B
Ik begrijp het nog niet en ik wil graag extra uitleg.

Slide 20 - Quizvraag

Aan het werk:
Maak van blz. 184 (spelling H6) opdr. 1 t/m 3. Dit mag ook online. 
Lees de groene tekst van blz. 182 en maak opdr. 2. 

Klaar?
Zie linkjes in ItsLearning (week 21). 
Herhalen stof grammatica, formuleren en spelling H5 + H6.

Slide 21 - Tekstslide