In deze les ga ik extra oefenen met technische vaardigheden.
Slide 5 - Tekstslide
Technische Vaardigheden 1
Maak de opdrachten:
BK Bladzijde 164 t/m 165 TV1 t/m TV4
TL Bladzijde 114 en 115 TV1 t/m TV6
Slide 6 - Tekstslide
ENGELS
Slide 7 - Tekstslide
Chapter 3 SHOWBIZZ
Learning goal
BK After this lesson I can use adjectives in a sentence. I can write a short review.
TL After this lesson I can use adjectives in a sentence.
Slide 8 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 9 - Link
Chapter 3 SHOWBIZZ
Maken
BK De opdrachten van E: Adjectives
TL De opdrachten van E: Adjectives
Slide 10 - Tekstslide
BIOLOGIE
Slide 11 - Tekstslide
Thema 3 Je gezondheid
Leerdoel
- Na deze les kun je enkele professionele zorgverleners en hun taken noemen.
- Na deze les kun je uitleggen hoe de zorgverzekering in elkaar zit.
Slide 12 - Tekstslide
Maar als je ziek bent, ga je normaal gesproken eerst naar de huisarts. De huisarts luistert goed naar de klachten. Hij (of zij) stelt een aantal vragen. Daarna beslist de huisarts wat hij moet doen.
Hij kan bijvoorbeeld je lichaam onderzoeken. Hij kan ook bloed en urine laten onderzoeken. Verder kan hij raad geven. Bijvoorbeeld over jouw leefstijl. Als je een geneesmiddel nodig hebt, schrijft hij daar een recept voor.
De huisarts heeft een beroepsgeheim. Hij mag dingen die hij van jou weet niet doorvertellen.
Als de huisarts je niet kan helpen, stuurt hij je door naar een specialist. Een specialist werkt meestal in een ziekenhuis. Soms moet je daar een tijdje blijven om behandeld te worden.
Bij een specialist is een verwijsbrief van de huisarts verplicht. Hierin beschrijft de huisarts kort je klachten. Een specialist weet veel van een bepaald deel van het lichaam of een bepaalde ziekte.
Specialisten zijn bijvoorbeeld:
• keel-, neus- en oorarts (de kno-arts)
• oogarts
• hersenchirurg
• kinderarts (gespecialiseerd in kinderziekten)
Slide 13 - Tekstslide
Thema 3 Je gezondheid
§3.5 Professionele zorg
BK Maken opdracht 1 t/m 3
TL Maken opdracht 1 t/m 4
Slide 14 - Tekstslide
MENS & MAATSCHAPPIJ
ECONOMIE
Slide 15 - Tekstslide
§1.1 Producten maken
Leerdoelen
Aan het einde van deze paragraaf kun je uitleggen dat elk bedrijf in een bedrijfskolom voor toegevoegde waarde zorgt.
Aan het einde van deze paragraaf weet je welke productiefactoren bedrijven gebruiken bij het producten.
Aan het einde van deze paragraaf weet je welk voordeel producenten en consumenten hebben van technologische ontwikkelingen.
Aan het einde van deze paragraaf kun je uitleggen wat de kosten van kapitaalgoederen zijn.
Slide 16 - Tekstslide
§1.1 Producten maken
Leerstof 2
Waarmee kun je produceren?
De fietsenmaker die jouw band plakt, heeft van alles nodig om te kunnen produceren, bijvoorbeeld een werkplaats, een nieuwe band en gereedschap. Ook moet je het werk en de tijd die hij erin steekt meetellen. Alles waarmee je kunt produceren, noem je productiefactoren.
De productiefactoren bestaan uit drie groepen:
Natuur: alles wat de natuur levert, zoals grondstoffen, zonlicht en water.
Arbeid: al het werk dat mensen doen.
Kapitaal: hulpmiddelen zoals machines en gebouwen die je gebruikt om te produceren.
Slide 17 - Tekstslide
§1.1 Producten maken
Leerstof 3
De techniek helpt ons verder
Met een telefoon kon je vroeger alleen met iemand bellen. Nu lijkt een telefoon meer op een computer die in je broekzak past. De moderne smartphones kunnen gemaakt worden door nieuwe kennis van de techniek en nieuwe uitvindingen. Dat noem je technologische ontwikkelingen.
Ook bedrijven profiteren van technologische ontwikkelingen. Ze kunnen nu beter en sneller produceren. Het geeft ze ook de mogelijkheid om hun producten op een nieuwe manier aan te bieden. Zo heeft internet bijvoorbeeld de komst van webshops mogelijk gemaakt.