T3 BS 2: Chromosomen en genen

Welkom klas 3
Ben jij klaar voor de les?

timer
2:00
Aantekeningenschrift, boek A, pen/potlood......
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom klas 3
Ben jij klaar voor de les?

timer
2:00
Aantekeningenschrift, boek A, pen/potlood......

Slide 1 - Tekstslide

Wat was het?
Even herhalen...
Genotype?
Fenotype?

Slide 2 - Tekstslide

Gen
Een gen = deel van chromosoom met informatie voor één erfelijke eigenschap

Elk chromosoom bevat een groot aantal genen.

Slide 3 - Tekstslide

Genenpaar
  • chromosomen komen in paren voor (2 x 23)
  • op de chromosomen liggen genen
  • genen komen dus ook in paren voor

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer ontstaat het genotype?

Slide 5 - Open vraag

Van klein naar groot:
A
DNA-Chromosomen-Celkern-Cel
B
Celkern-DNA-Chromosomen-Cel
C
Chromosomen-Celkern-Cel-DNA
D
Cel-Chromosomen-Celkern-DNA

Slide 6 - Quizvraag

In de cellen van de lever zijn dezelfde genen aanwezig als in de cellen van je ogen.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Wat verandert er wel en wat niet?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: fenotype wel: genotype
C
wel: fenotype niet: genotype
D
niet: fenotype niet: genotype

Slide 8 - Quizvraag

Welke uitspraak over chromosomen klopt niet?
A
De mens heeft 46 chromosomen
B
De chromosomen liggen in paartjes
C
Elke cel van je lichaam heeft unieke chromosomen
D
In de chromosomen staat informatie voor erfelijke eigenschappen

Slide 9 - Quizvraag

Welke uitspraak over chromosomen is FOUT?
A
Chromosomen bestaan uit DNA
B
Chromosomen liggen in het cytoplasma
C
Een mens heeft 46 chromosomen per cel
D
Niet ieder dier heeft evenveel chromosomen

Slide 10 - Quizvraag

Hebben alle spiercellen van een man hetzelfde genotype of hebben ze een ander genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen

Slide 11 - Quizvraag

Wat wordt bepaald door genotype of fenotype? Sleep de eigenschappen A t/m H naar genotype of fenotype. 
Genotype
Fenotype
Een wipneus
Stijl haar vanaf de geboorte
Piercings 
Behaarde bladeren
Een litteken
Wibi kan goed piano spelen
Eelt op je handen door hard werken
Blauwe ogen

Slide 12 - Sleepvraag

BS2: Chromosomen en genen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Mens: 46 chromosomen (23 paren chromosomen)
Chromosomen paren

Slide 15 - Tekstslide

geslachtschromosomen

Het 23ste paar noem je het geslachtschromosomenpaar

Dit is bij en meisje XX

Dit is bij een jongen XY (2 verschillende chromosomen)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over de
persoon waarvan de
chromosomen te zien zijn
in de afbeelding?
A
Het geslacht is een man
B
Het geslacht is een vrouw
C
Het geslacht is niet te bepalen
D
Deze persoon speelt graag minecraft

Slide 20 - Quizvraag

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 21 - Quizvraag

Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu noemen we
A
de erffactor
B
het genotype
C
het fenotype
D
epigenetica

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een fenotype
A
Het uiterlijk van een organisme
B
Informatie voor alle erfelijke eigenschappen

Slide 23 - Quizvraag

Erfelijkheid en evolutie

Slide 24 - Tekstslide

Recombinant DNA-technieken

Slide 25 - Tekstslide

INSULINE

voorbeeld van een medicijn dat gemaakt wordt door bacteriën

door recombinant-DNA-technieken

Slide 26 - Tekstslide

actieve genen
In elke cel zit hetzelfde DNA.
De rol van de cel bepaalt welke eiwitten nodig zijn.

Bijvoorbeeld: melanine in een huidcel of spiereiwit (actine/ myosine) in een spiercel. Andere genen zijn actief.






Slide 27 - Tekstslide

In een oog zijn de genen voor het maken van eiwitten voor de oogkleur actief
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

In de cellen van de lever zijn de genen voor het maken van oogeiwitten actief
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Het aanpassen van genen in het DNA van een organisme noemt men
A
mutatie
B
geslachtelijke voortplanting
C
genetische modificatie
D
klonen

Slide 30 - Quizvraag