kalender

Kalender en agenda
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 5-8

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kalender en agenda

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel
Ik kan een kalender aflezen en ik weet welke dag het over een week is.

Slide 2 - Tekstslide


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 3 - Quizvraag


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een bladzijde uit een agenda

Slide 4 - Quizvraag


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 5 - Quizvraag


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Sleep de maanden in de goede volgorde
1
2
3
4
april
januari
maart
februari

Slide 8 - Sleepvraag

Zet de maanden in de goede volgorde
maand 1
maand 2
maand 3
maand 4
maand 5
maand 6
maand 7
maand 8
maand 9
maand 10
maand 11
maand 12

maart

december

januari

oktober

februari

juni

mei

september

november

april

augustus

juli

Slide 9 - Sleepvraag

Welke vakjes geven 1 jaar aan ?
Sleep die hier naar toe.
52 weken
3 kwartalen
12 maanden
356 dagen

Slide 10 - Sleepvraag

Een jaar heeft 12 maanden:


1. januari                        7. juli

2. februari                     8. augustus

3. maart                         9. september

4. april                           10. oktober

5. mei                             11. november

6. juni                             12. december

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf ik een datum in cijfers?

1. Noteer de dag

2. Noteer de maand

3. Noteer het jaar.


Voorbeeld: 11 april 2018 is hetzelfde als 11-04-2018

Slide 12 - Tekstslide

Zet de volgende datum in cijfers:
16 maart 2022

Slide 13 - Open vraag

Hoe schrijf je 18 april in cijfers?
A
18-4
B
18-04
C
04-18
D
4-18

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel weken heeft een jaar
A
365 weken
B
12 weken
C
52 weken
D
4 weken

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel seizoenen heeft een jaar?
A
3 seizoenen
B
12 seizoenen
C
52 seizoenen
D
4 seizoenen

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel dagen heeft een jaar?
A
1000 dagen
B
365 dagen
C
370
D
435 dagen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is dit?
Kun je 1 of meerdere
jaren gebruiken?
Vul dus 2 antwoorden in
A
verjaardagskalender
B
agenda
C
1 jaar
D
meer jaren

Slide 18 - Quizvraag

Wat is dit?
Kun je dit 1 of meer jaar gebruiken?
Vul dus 2 antwoorden in
A
verjaardagskalender
B
Agenda
C
1 jaar
D
meer jaren

Slide 19 - Quizvraag

Welke maanden horen bij de zomer?
A
januari, februari en maart
B
april en mei
C
juni, juli en augustus
D
november en december

Slide 20 - Quizvraag


Welke maanden horen bij de Herfst?
A
januari en februari
B
maart, april, mei
C
september, oktober en november
D
juni en juli

Slide 21 - Quizvraag

Frank is jarig op 15-05
Welke maand wordt hier bedoeld?
A
15 mei
B
15 juni
C
15 april
D
15 juli

Slide 22 - Quizvraag

Petra is jarig op 17-12
Welke maand wordt hier bedoeld?
A
17 november
B
17 december
C
17 augustus
D
17 januari

Slide 23 - Quizvraag

Hoe kun je de geboorte-
datum van Felix ook op-
schrijven?
A
07-06-2024
B
07-08-2024
C
07-07-2024
D
07-09-2024

Slide 24 - Quizvraag

Het is 30 maart. Hoe
lang is de melk nog
goed?
A
nog 2 dagen
B
Is al 2 dagen over datum
C
nog 20 dagen
D
nog 29 dagen

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide