Oefentoets economie

Economie oefentoets
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Economie oefentoets 2.1 Pinpas of portemonnee?

Slide 2 - Tekstslide

Welke begrip hoort bij deze zin?
Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.

Slide 3 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt. Je koopt dus iets.

Slide 4 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Het bedrag dat op je bankrekening staat.


Slide 5 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 6 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Tastbaar geld in de vorm van munten en bankbiljetten.

Slide 7 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Geld op je bankrekening. Het is niet tastbaar.

Slide 8 - Open vraag

Je hebt € 15 op je bankrekening staan. Op je bankrekening krijg je € 10 zakgeld van je ouders. Je koopt wat eten en pint daarvoor € 7,50.
Wat wordt je nieuwe saldo?

Slide 9 - Open vraag

Je hebt € 13,50 overgemaakt voor contributie van je sportvereniging. Op je bankrekening is € 7,50 bijgeschreven voor het wassen van je moeders auto. Het saldo op je bankrekening is nu € 56,21.

Hoeveel was het vorige saldo op je bankrekening?

Slide 10 - Open vraag

Economie oefentoets 2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 11 - Tekstslide

Welke begrip hoort bij deze zin?
Geld dat je overhoudt geef je niet uit, maar bewaar je voor later.

Slide 12 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.
Rente wordt berekend in procenten per jaar.

Slide 13 - Open vraag

Je koopt een brood bij de supermarkt. Welke geldfunctie hoort hierbij?

Slide 14 - Open vraag

Je reserveert geld op de bank om er een scooter van te kopen als je 16 bent. Welke geldfunctie hoort hierbij?

Slide 15 - Open vraag

Je wisselt je muntgeld in voor briefgeld. Welke geldfunctie hoort hierbij?

Slide 16 - Open vraag


Op je spaarrekening staat € 225. Je krijgt 1,2% rente per jaar.
Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.

Slide 17 - Open vraag

Gijs heeft € 4.500 op zijn spaarrekening staan. Hij krijgt € 72 aan rente. Bereken hoeveel de rente is in procenten van het spaargeld. Wat is het rente percentage?

Slide 18 - Open vraag


Dilek heeft € 428 op haar spaarrekening staan. De bank geeft 1,4% rente. Wat is het rente bedrag?

Slide 19 - Open vraag

Economie oefentoets 2.3 Waarom zou je lenen?

Slide 20 - Tekstslide

Welke begrip hoort bij deze zin?
Geld gebruiken dat van een ander is.

Slide 21 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Een vast bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening.

Slide 22 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Geld terugbetalen dat je geleend hebt.

Slide 23 - Open vraag

Welke begrip hoort bij deze zin?
Bij lenen is betaal je een vergoeding aan de bank betaalt, omdat jij het geld van de bank mag gebruiken.

Slide 24 - Open vraag

Je leent € 200 en betaalt € 25 rente. Hoeveel procent is de rente van het geleende bedrag?

Slide 25 - Open vraag