In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Op je bankrekening staat € 38,50. Deze week wordt € 10 afgeschreven voor je telefoonabonnement. Met je pinpas betaal je € 4,95 voor een cadeautje. Je zakgeld van € 20 voor deze maand wordt bijgeschreven. Wat is het saldo op je bankrekening is na deze week?
timer
2:00
A
€ 53,45
B
€ 43,55
C
€ 63,55
D
€ 73,45
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de juiste omschrijving van sparen?
timer
0:30
A
Dat je meer geld uitgeeft dan dat je overhoudt.
B
Dat je steeds meer inkomsten hebt.
C
Dat je al jouw geld niet nu uitgeeft, maar een deel bewaart voor later.
D
dat je steeds minder uitgaven hebt.
Slide 3 - Quizvraag
Geef twee voorbeelden van elektronisch betalen.
timer
2:00
Slide 4 - Open vraag
Stel: je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen. Je betaalt ze gelijk voordat je iets anders gaat doen en het vergeet. Is hier sprake van directe of indirecte ruil?
timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 5 - Quizvraag
Is in het onderstaande voorbeeld sprake van directe of indirecte ruil? Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 6 - Quizvraag
In de vakantie pas je een paar keer op bij de buren. In ruil daarvoor mag je aan het eind van de vakantie een dag mee naar een pretpark. Is hier sprake van directe of indirecte ruil?
timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 7 - Quizvraag
Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.
Wat zijn de 2 spaarmotieven van Peter?
timer
0:30
A
Sparen voor een doel & sparen uit voorzorg
B
Sparen uit voorzorg & sparen voor de rente
C
Sparen voor de hobby & sparen voor een doel
D
Sparen voor een doel & sparen voor de rente
Slide 8 - Quizvraag
Op de spaarrekening van Jan staat € 286. Na een jaar heeft de bank de rente bijgeschreven. Er staat dan € 288,57 op zijn rekening. Hoeveel % rente heeft Jan ontvangen? Rond af op 1 decimaal
timer
3:00
Slide 9 - Open vraag
Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn. Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?
Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon € 20 goedkoper is dan bij Bol.com.
timer
0:30
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 10 - Quizvraag
Welke geldfunctie herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.
timer
0:30
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 11 - Quizvraag
Uit welke twee delen bestaat de maandtermijn die je betaalt vanwege een lening die je bij de bank hebt afgesloten?
Kies twee van de vier antwoorden.
timer
0:30
A
Aflossing + afsluitkosten
B
Aflossing + rente
C
Afsluitkosten + afsluitprovisie
D
Afsluitprovisie + rente
Slide 12 - Quizvraag
Ouders van Finn willen een nieuwe keuken. Omdat ze niet genoeg spaargeld hebben, lenen ze bij de bank € 4.000. Ze spreken af dat drie jaar lang 132 euro per maand terugbetalen.
Welk bedrag betalen ze extra door het geld te lenen?
timer
2:00
A
4000
B
4752
C
132
D
752
Slide 13 - Quizvraag
Sadet heeft bij een bank € 1.500 geleend. Ze betaalt € 114 aan rente. Hoeveel procent is de rente van haar lening geweest?
timer
2:00
A
13,2 %
B
0,8 %
C
7,6 %
D
1,8 %
Slide 14 - Quizvraag
In een winkel heb je een T-shirt gekocht. Je pint het bedrag van je aankoop. Wat verandert door deze betaling aan het chartaal en het giraal geld dat je hebt? Kies het juiste woord.
Het giraal geld ......... terwijl mijn chartaal geld .........
timer
0:30
A
giraal blijft gelijk chartaal blijft gelijk
B
giraal neemt af chartaal neemt af
C
giraal daalt chartaal blijft gelijk
D
giraal blijft gelijk chartaal daalt
Slide 15 - Quizvraag
Esther wil een drumstel hebben. Ze spaart ervoor. Nu heeft ze een aanbieding gezien van € 175. Ze heeft nog niet genoeg gespaard en vraagt haar ouders of ze het geld van hen kan lenen. Wat is een voordeel als dat mag? Kies HET BESTE antwoord wat bij de theorie past.
timer
0:30
A
Ze kan er eerder over beschikken.
B
Ze kan direct met haar ouders praten.
C
Ze kan vragen of ze mee mag eten.
D
Ze kan van dat geld wat ze leent kleren kopen.
Slide 16 - Quizvraag
Esther leent van haar ouders geld voor een drumstel. Ze moet het geld binnen een halfjaar terugbetalen. Leg uit dat Esther komende maanden een financieel probleem kan hebben. Kies het juiste antwoord.
timer
1:00
A
Ze heeft geen probleem en kan blijven uitgeven.
B
Ze kan gewoon meer lenen bij haar ouders.
C
Als ze krap zit betaalt ze de lening niet af.
D
Ze kan de komende tijd minder aan andere dingen uitgeven.