Week 15 4tho

Krant in de klas
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Krant in de klas

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
  • Middeleeuwenopdracht ingeleverd?
  • Achterstallig werk ingeleverd? Anders 23 april op school
  • Krant in de klas

Slide 2 - Tekstslide

Daarna
  • Toetsweek: niks voor Nederlands
  • Thuis: 2 boeken lezen: schrijfopdracht eind mei.
  • Debatteren, samen met maatschappijleer 
  • Oefenen met leesvaardigheid (slottoets die zwaar meetelt)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Lees je wel eens de krant?
A
Ja, dagelijks zelfs
B
Ja, regelmatig
C
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Welke kranten ken je (van naam)?

Slide 6 - Open vraag

Zou je later bij een krant willen werken?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Opdracht

Blader de krant door die je hebt meegenomen. Welke rubrieken vind je?
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de rubrieken die je gevonden hebt

Slide 9 - Open vraag

Soorten artikelen
Nieuwsartikel (lang)
Nieuwsbericht (kort)
Achtergrondartikel
Column (commentaar bij de actualiteit)
Opiniestuk (ingezonden)
Ingezonden brief
Recensie (boeken, muziek, voorstelling,...)

(Advertentie)
Advertorial (gesponsord)

Slide 10 - Tekstslide

Neem je krant voor je
  • Ga eerst eens even lekker bladeren...
  • Kies een artikel dat je aanspreekt, lees het door en onderstreep lastige woorden. 
  • Noteer: 
  1. Kop en auteur
  2. in een zin waar het over gaat (hoofdgedachte) 
  3. In een zin wat je ervan denkt/vindt/erbij voelt
timer
7:00

Slide 11 - Tekstslide

Ingezonden brief
Soms lees je in een krant iets wat je zorgwekkend vindt of waarover je je opwindt. Dat kan een nieuwsfeit zijn of een artikel waarmee je het niet eens bent. Je kunt dan een ingezonden brief schrijven.

Zo’n brief schrijf je aan de redactie van de krant, maar let op: je wilt niet die redactie bereiken of de schrijver van het artikel waarop je reageert, maar de lezers van de krant. Zij vormen je publiek; hen wil je overtuigen.

Slide 12 - Tekstslide

Reageren op een nieuwsfeit
Wat doe je als je reageert op een nieuwsfeit?
  • Noem het nieuwsfeit waarop je reageert.
  • Geef aan waarom je je daarover kwaad of ongerust maakt.
  • Geef zo mogelijk aan wat er volgens jou moet gebeuren of veranderen.

Slide 13 - Tekstslide

Reageren op een artikel
Wat doe je als je reageert op een artikel waar je het niet mee eens bent?
  • Herhaal het standpunt waarmee je het niet eens bent.
  • Noem de argumenten die volgens jou niet kloppen.
  • Weerleg die argumenten:
          – Toon bij feitelijke argumenten aan dat de feiten onjuist zijn.
          – Val bij niet-feitelijke argumenten de ondersteuning aan die de                         auteur in zijn artikel geeft.
  • Sluit de ingezonden brief af met je eigen standpunt.

Slide 14 - Tekstslide

Aandachtspunten
  • Noem in de eerste zin het nieuwsfeit of het artikel waarop je reageert: de datum, de titel en – als die bekend is – de naam van de auteur.
  • Begin met het belangrijkste. Houd je brief dus zo kort mogelijk.
  • Citeer de zinnen waarover je iets wilt zeggen
  • Let op de toon van je brief. Je hebt drie mogelijkheden:
  1. zakelijk; dan maakt je betoog een degelijke indruk;
  2. verontwaardigd; je kwaadheid tonen kan functioneel zijn;
  3. ironisch; zo krijg je de lachers op je hand.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht

Maak opdracht 1 op p. 131

Slide 16 - Tekstslide

Ingezonden brief: Uithoek
Waarom wordt in het artikel ‘Waarom radicaal-rechts populair is in het ooit zo communistische Oost-Groningen’ (in De Groene van 10 maart) Winschoten een uithoek van Nederland genoemd? Is dat omdat je vanuit Winschoten met het openbaar vervoer binnen vijfenhalf uur naar Berlijn kunt reizen? Iets waar de Amsterdammers nog jarenlang over zullen dromen.

PETER VAN DER MEER, Groningen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht

Kies een krantenartikel waar je op wilt reageren en schrijf een ingezonden brief van ca. 200 woorden.

Slide 20 - Tekstslide