Angstzweet les 3 Spelling H1 en Formuleren H1

Lezen
timer
15:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je leert verbindingswoorden en leestekens gebruiken om zinnen correct te begrenzen. 

Slide 3 - Tekstslide

Lesprogramma
- Lezen (15 min)
- Welkom en introductie (5 min)
- Terugblik en huiswerk (5 min)
- Uitleg: Spelling en formuleren (10 min)
- Zelfstandig werken (25 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik
Wat maakt een verhaal spannend?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat valt je op? 
waarom is vriendschap goed voor de gezondheid het antwoord op die vraag is simpel tijd doorbrengen met je vrienden heeft effect op je lichaam omdat je serotonine aanmaakt doordat je dankzij die stof depressies voorkomt zit je goed in je vel


Slide 7 - Tekstslide

Uitleg 
Filmpje zinnen correct begrenzen
Vragen?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin
2. Bij namen. Toon Verbraak, Cals College, Europese Unie, Kruidvat en Noord-Holland. 
Let op: als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter.
3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans en Zuid-Afrikaanse.
(LET OP: dagen, maanden, seizoenen en windstreken niet!!!!!!!!!!!!!!!!)

Slide 10 - Tekstslide

Zijn de hoofdletters en leestekens juist gebruikt

's Nachts kun je veel sterren zien, tenzij het niet helder is.

A. Juist (staan)

B. Onjuist (zitten)


Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
- Een zin eindigt met een .?!
- een komma gebruik je:
1. tussen twee persoonsvormen (Als Karin wint, mag ze door naar de finale)
2. voor verbindingswoorden: doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.

Zet in het algemeen geen komma voor en en of. 

Slide 12 - Tekstslide

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A. Woon jij in Den helder of in Schagen? (twee vingers)
B. Woon jij in Den Helder of in Schagen. (drie vingers)
C. Woon jij in Den Helder of in Schagen? (vier vingers)
D. Woon jij in Den helder of in Schagen. (vijf vingers)

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? 
Lees de theorie op blz. 32 en maak opdracht 3 van blz. 33
Lees de theorie op blz. 34 en maak opdracht 1, 2 en 3 van blz. 34/35
Hoe? individueel, je mag op fluistertoon een vraag aan elkaar stellen.



Slide 14 - Tekstslide