Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 2

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Repasar hay/estar/ser
El adjetivo
(het bijvoeglijk naamwoord)



Slide 2 - Tekstslide

Hay
+ un/una:                 hay un hotel en el centro
+ mucho/poco:                   hay muchas turistas en España
+ un número:                 hay tres personas en la casa

Slide 3 - Tekstslide

¿Qué significa HAY?

Slide 4 - Open vraag

Hay (er is/er zijn)
+ un/una:                 hay un hotel en el centro
+ mucho/poco:                   hay muchas turistas en España
+ un número:                 hay tres personas en la casa

Slide 5 - Tekstslide

Estar
                    
+ el/la:      la estación está en el centro
+ los/las:   los libros no están aquí

Slide 6 - Tekstslide

¿Qué significa ESTAR?

Slide 7 - Open vraag

Estar (zich bevinden/liggen/zijn)
                    
+ el/la:      la estación está en el centro
+ los/las:   los libros no están aquí

Slide 8 - Tekstslide

Wat iemand of iets is 
Waar iemand of iets is
Er is/ er zijn
HAY
ESTAR
SER

Slide 9 - Sleepvraag

Ser 

Betekent 'ZIJN':
Soy holandés
(ik ben Nederlands)
Eres fútbolista
(jij bent voetballer)


Estar

Betekent naast 'zich bevinden' óók 'ZIJN':
Estoy enfermo
(ik ben ziek)
¿Estás triste?
(ben je verdrietig?)

Wat is het verschil?

Slide 10 - Tekstslide

Ser

Altijd/langdurig

Soy dentista (ik ben tandarts)
Es inteligente (hij/zij is een intelligent persoon)
Eres española (jij bent Spaans)
Estar

Tijdelijk

Estoy cansado (ik ben moe)
Está de vacaciones (hij/zij is op vakantie)
Estamos felices (wij zij blij)

Slide 11 - Tekstslide

Nu alles door elkaar:
Ser/estar/hay

Slide 12 - Tekstslide

Los libros ... sobre la mesa.
(de boeken liggen op de tafel)
A
es
B
está
C
están
D
hay

Slide 13 - Quizvraag

... muchas bicicletas en Holanda.
(er zijn veel fietsen in Nederland)
A
Son
B
Hay
C
Está
D
Están

Slide 14 - Quizvraag

Ana ... profesora de inglés.
Ana is docent Engels
A
está
B
es
C
están
D
hay

Slide 15 - Quizvraag

Nosotros ... en Zwolle.
Wij zijn in Zwolle
A
hay
B
está
C
están
D
estamos

Slide 16 - Quizvraag

¿... una biblioteca en el centro?
Is er een bibliotheek in het centrum?
A
está
B
están
C
son
D
hay

Slide 17 - Quizvraag

Carmen ... embarazada
Carmen is zwanger.
A
está
B
es
C
hay
D
están

Slide 18 - Quizvraag

La estación no ... cerca de mi casa.
Het station is niet dichtbij mijn huis
A
está
B
es
C
son
D
hay

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Adjetivo
(bijvoeglijk naamwoord)


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 22 - Tekstslide

Het bvnw zegt iets over het znw
De gezellige man
De mooie tekening
De kleine hond
Het dure horloge
De smalle straat
Het moderne huis
Het oude museum

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Los deberes:
Libro: 2.06, 2.07
Quizlet:
A1E1 +
Unidad 2: El lugar donde vivo (adjetivos)

Slide 25 - Tekstslide