1. Welke vier tekstdoelen heb je geleerd?
2. Welke tekstsoort hoort erbij het tekstdoel “overtuigen”?
3. Noem twee tekstvormen bij het tekstdoel “informeren”.
4. Waar vind je bij een betoog (meestal) de argumenten?
A. in de inleiding B. in de kern C. in het slot
5. Welke functie kan zowel een inleiding als een slot hebben?
6. Welk tekstverband geeft het signaalwoord “bovendien” aan?
7. Welk tekstverband heeft het signaalwoord “bijvoorbeeld” aan?
8. Welk tekstverband heeft het signaalwoord “kortom” aan?
9. Noem één signaalwoord van het tekstverband “redengevend”.
10. Noem één signaalwoord van het tekstverband “tegenstellend”.
11. Noem één signaalwoord van het tekstverband “concluderend”.