H6.1_Produceren maar!

Hoofdstuk 6 
Productie en markt
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 
Productie en markt

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H6.1: Produceren maar!

Programma:
  • Doorlezen paragraaf 6.1
  • Lesdoelen par. 6.1
  • Uitleg en instructie
  • Huiswerk volgende les
  • Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen: na de les weet je.....
  • (K/B) wat de vier productiefactoren zijn
  • (K/B) wat de beloning voor productiefactoren te maken heeft met toegevoegde waarde
  • (K/B) wat een bedrijfskolom is
  • (K/B) wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren
  • (Kader) wat afschrijving is en hoe je die berekent
  • (Basis) wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering.
  • (Basis) wat technologische ontwikkelingen zijn

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg en instructie...

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De productiefactoren
(dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal 
*Arbeid
*Natuur
*Ondernemerschap

Slide 5 - Tekstslide

Natuur: grond, regenwater, bossen, grondstoffen, fossiele brandstoffen aardolie en aardgas, enzovoort.
Arbeid: de menselijke inspanningen om te produceren.
Kapitaal: alles waarin ondernemers investeren, zoals machines, gebouwen en voertuigen (kapitaalgoederen).
Ondernemerschap: de activiteiten van de  van de ondernemer. Die zet natuur, arbeid en kapitaal in bij de productie ondernemer. 
De productiefactoren en hun beloningen (voorbeelden)
*Kapitaal; Wie geld uitleent, ontvangt daarvoor rente.
Bij verhuur van een gebouw ontvang je huur.
*Arbeid; Als je werkt, ontvang je daarvoor loon.
*Natuur Als je grond beschikbaar stelt,                                                                     ontvang je daarvoor pacht
*Ondernemerschap; Een ondernemer loopt risico 
met zijn/haar bedrijf. De winst is zijn/haar 
beloning.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Produceren = waarde toevoegen
  • Door iets te produceren maak je het beetje bij beetje meer waarde -> toegevoegde waarde.
  • Totaal van beloningen van de productiefactoren (pacht, loon, rente, huur en winst) = de totale toegevoegde waarde van de productie.

 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bedrijfskolom
Alle bedrijven die  meewerken aan een product 
vormen samen een bedrijfskolom.
Elke schakel in de kolom voegt waarde toe. 
Door de toegevoegde waarde van elke schakel,
wordt het eindproduct steeds duurder.

Vraag: hoort de consument bij de bedrijfskolom?
Waarom wel/niet?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe produceren?

  • Arbeidsintensief= meer gebruik van mensen dan van machines bij het produceren van een product
  • Kapitaalinstensief= meer gebruik van machines (=kapitaalgoed) dan van mensen bij het produceren van een product.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Precisie landbouw
Kijkvragen:
1. Welke productiefactoren herken je in het filmpje? Geef de voorbeelden

2. Vergelijk deze precisie landbouw met de landbouw van 100 jaar geleden.  Welke verschillen? Gebruik de woorden arbeidsintensief/kapitaalintensief.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

(Basis) Produceren: met mensen of machines?
  • Mechanisering
-> Machines maken het werk lichter. Mensen besturen de machines.

  • Automatisering
-> Computers en computerprogramma’s sturen de machines aan. Bijvoorbeeld met robots.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Basis) De techniek gaat verder
  • Nieuwe technieken komen in de plaats van oude technieken.
  • Eenvoudige kassa’s werden vervangen door kassa’s die aan de computer gekoppeld waren.
  • Nu kun je in steeds meer winkels zelf je boodschappen scannen.
  • Door deze technologische ontwikkelingen kunnen bedrijven hun werk beter, sneller en goedkoper doen.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving (= waardevermindering)
Doel van afschrijven:
Het kunnen vervangen van kapitaalgoederen als ze (bijna) versleten zijn. 
-> Dan moet er dus geld voor zijn. 
-> Je moet kunnen berekenen hoeveel een ondernemer per jaar moet afschrijven.

Formule:
Afschrijving per jaar =  (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving (= waardevermindering)
Formule:
Afschrijving per jaar= (aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren.

Timmerman Richard de Jong heeft een bestelwagen van € 12.900 die hij vier jaar gebruikt. Bij inruil verwacht hij € 3.400 voor de bestelauto terug te krijgen. Hoeveel moet hij per jaar afschrijven?

invullen formule:  (€ 12.900 - € 3.400) : 4 = € € 2.375

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De jaarlijkse waardevermindering van een machine noem je de:
A
restwaarde
B
toegevoegde waarde
C
afschrijving
D
overwaarde

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vulmachine voor pindakaas gaat 10 jaar mee. Calvé heeft de machine gekocht voor € 17.750,- en denkt deze nu nog te kunnen verkopen voor € 6.825,- .
Wat is de afschrijving per jaar? (berekening)

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Afschrijving per jaar = (17.750 - 6.825) : 10 = € 1.092,50

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Willem heeft een klusbus gekocht in maart 2015 voor € 25.000,-. Hij denkt dat de bus nu nog € 18.500 waard is. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

oplossing:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Afschrijving per jaar = (25.000 - 18.500) : 6 = € 1.083,33

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vragen?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken opdrachten 
Maken van opdrachten 2 t/m 5 (blz. 130-131)



timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opgave 2 t/m 5

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk volgende les
Maken Par.6.1: 
Opdrachten  2 t/m 12

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk bespreken
Par. 6.1: Opdrachten 2 t/m 12

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • wat de vier productiefactoren zijn
  • wat de beloning voor productiefactoren te maken heeft met toegevoegde waarde
  • wat een bedrijfskolom is
  • wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren
  • wat afschrijving is en hoe je die berekent

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk volgende les
Plusopdrachten: 1 t/m 5 (blz 180) Rekenopdrachten: 1 + 2 (blz 182)


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn 4 productiefactoren, welke is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent arbeidsintensief?
A
Er zijn veel arbeidskrachten nodig.
B
Er zijn niet veel arbeidskrachten nodig.
C
Er zijn veel machines nodig op het land.
D
Er zijn veel machines voor de arbeiders nodig.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is kapitaalintensief?
A
Er is veel geld
B
Machines doen vooral het werk
C
Mensen doen vooral het werk
D
Intensieve samenwerking

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is toegevoegde waarde?
A
Hoeveel een product telkens MINDER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
B
Hoeveel een product telkens MEER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om te produceren zijn productiefactoren nodig. Welke productiefactoren zijn er?
A
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Omzet
B
Kennis, Arbeid, Natuur en Omzet
C
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap
D
Kennis, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is docent zijn arbeidsintensief
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaalintensief of
arbeidsintensief
A
Kapitaalintensief
B
arbeidsintensief

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit arbeidsintensief of kapitaalintensief?
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10) Afschrijving is.....
A
Een afschrift dat je krijgt van de bank.
B
De jaarlijkse vermindering van kapitaalgoederen
C
Producten die niet meer in assortiment zitten.
D
Het geheel van vraag en aanbod.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule voor afschrijven?
A
(nieuwwaarde + restwaarde) : gebruiksduur
B
(nieuwwaarde -restwaarde) x gebruiksduur
C
(nieuwwaarde - restwaarde) : gebruiksduur
D
(nieuwwaarde + restwaarde) x gebruiksduur

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving per jaar is €5000
Aanschafwaarde van de machine is €37.500
Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.

A
33,33%
B
1,33%
C
13,33%
D
0,133%

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jos heeft een tractor van € 61.000 gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog krijgt
€ 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
(ook berekening)

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies