Grammatica klas 2

Onderwerp

De kat rent snel over de brede straat
A
de brede straat
B
De kat
C
rent
D
over
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Onderwerp

De kat rent snel over de brede straat
A
de brede straat
B
De kat
C
rent
D
over

Slide 1 - Quizvraag

Voorzetsel

De trouwjurk vasn mijn moeder hangt in de houten kast
A
De trouwjurk
B
houten
C
hangt
D
in

Slide 2 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Tijdens de lange optocht zag ik veel mensen met vrolijke kleren
A
Lange/vrolijke
B
mensen
C
Tijdens
D
optocht/kleren

Slide 3 - Quizvraag

Voegwoord

Jaap loopt graag in het bos, maar fietsen in de duinen vind ik ook gaag
A
graag
B
maar
C
fietsen
D
de duinen

Slide 4 - Quizvraag

Persoonsvorm

Karel vindt turnen de aller leukste sport die er is!
A
Karel
B
vindt
C
aller leukste
D
turen

Slide 5 - Quizvraag

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Op mijn verjaardag kreeg ik een mooie voetbal met een zilveren ketting
A
mooie/zilveren
B
verjaardag
C
zilveren
D
mooie

Slide 6 - Quizvraag

Onderwerp

De zeven dwergen hielpen Sneeuwwitje te ontsnappen van de boze koningin.
A
Sneeuwwitje
B
De zeven dwergen
C
ontsnappen
D
de boze koningin

Slide 7 - Quizvraag

voegwoord

Tijdens de vakantie ga ik graag zwemmen en ik vind ook voetballen heel leuk
A
en
B
Tijdens
C
Zwemmen/ voetballen
D
ik

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm

Ik speel graag samen buiten met mijn vrienden
A
Ik
B
mijn vrienden
C
buiten
D
speel

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoord(en)
Mijn hond speelt graag in het park met de andere honden
A
in/met
B
in
C
speelt
D
hond/honden

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoord(en)
Bij desportdag moesten we veel spelletjes doen om punten te verdienen.
A
sportdag/doen
B
moesten
C
spelletjes
D
moesten/doen/verdienen

Slide 11 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
De grote man hielp de kinderen roen hun bal op het hoge dak lag
A
man
B
de kinderen
C
hielp/lag
D
grote/hoge

Slide 12 - Quizvraag

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Mijn vader gaf mijn moeder een gouden ring op hun trouwdag.
A
Geen stof. bijv. nw.
B
trouwdag
C
gouden
D
een gouden ring

Slide 13 - Quizvraag