Taalkundig ontleden: woordsoorten

Taalkundig ontleden: 
Bijvoeglijke naamwoorden
Voegwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Taalkundig ontleden: 
Bijvoeglijke naamwoorden
Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Na deze les weet je wat de kenmerken van het bijvoeglijk naamwoord zijn.
- Na deze les kun je bijvoeglijke naamwoorden aanwijzen in een zin.
-Na de les kun je voegwoorden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je over het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord:
- Afkorting: bn
- Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord
- Kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan (Jan is een aardige jongen. Die jongen is aardig.)
- Stoffelijke en gewone bijvoeglijke naamwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden zitten er in de volgende zin?: Dat blauwe snoepje is vies!
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quizvraag

Maak zelf een zin met daarin twee bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een gewoon en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Open vraag

Stoffelijk versus gewoon:
- Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden geven aan waarvan iets gemaakt is (materiaal)
- Gewone bijvoeglijke naamwoorden noemen een eigenschap van iets (kleur, grootte...)

Slide 8 - Tekstslide

Maak een zin met daarin een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:

Slide 9 - Open vraag

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen of woorden aan elkaar plakken.

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 11 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen.
  • Is gekoppeld door middel van een voegwoord
  • Voegwoord kan ook gebruikt worden bij een opsomming

Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 13 - Tekstslide

Doel

Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 16 - Quizvraag

Persoonlijk en bezittelijk
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 17 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!
- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 18 - Tekstslide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Ik kan nu bijvoeglijke naamwoorden en voegwoorden benoemen in een zin.
Ja, dat kan ik!
Dat lukt meestal wel.
Dat kan ik nog niet.

Slide 23 - Poll