Spelling les 7

Deel 1: werkwoorden
Bekijk de TIP en eventueel nogmaals de uitlegvideo. 
In de volgende oefening kom je het werkwoord tegen in de persoonsvorm óf als voltooid deelwoord. Vul de juiste vorm in. Als er geen tijdsaanduiding staat, kies je de tegenwoordige tijd.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Deel 1: werkwoorden
Bekijk de TIP en eventueel nogmaals de uitlegvideo. 
In de volgende oefening kom je het werkwoord tegen in de persoonsvorm óf als voltooid deelwoord. Vul de juiste vorm in. Als er geen tijdsaanduiding staat, kies je de tegenwoordige tijd.

Slide 1 - Tekstslide

TIP
Bekijk éérst of iets een persoonsvorm is of een voltooid deelwoord. Bij sommige werkwoorden is dat moeilijk (verhuizen, beloven, verbouwen, gebeuren). 
  • Persoonsvorm: hoort bij het onderwerp en verandert als de tijd of het getal (enkelvoud/meervoud) verandert. Hij belooft / hij beloofde
  • voltooid deelwoord: verandert niet als de tijd of het getal (enkelvoud/meervoud) verandert; heeft meestal een vorm van zijn, worden of hebben bij zich. Hij heeft/zij hebben beloofd.
  • Pas vervolgens de juiste regels toe. Het voltooid deelwoord heeft een vaste vorm; de vorm van de persoonsvorm verandert mee met het onderwerp en de tijd. 
En de 'smurftip' werkt ook: vervang het woord in een zin door een vorm van smurfen (of 'werken') en je weet of het een persoonsvorm of voltooid deelwoord is. Hij smurft / hij werkte. Hij heeft gesmurft / zij hebben gewerkt.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Eenmaal ... (beloven), moet je het doen.

Slide 4 - Open vraag

Weet jij wat daar ... (gebeuren)?

Slide 5 - Open vraag

Hij heeft het huis van zijn zoon ... (verbouwen).

Slide 6 - Open vraag

Na die aanrijding is hij in het ziekenhuis ... (belanden).

Slide 7 - Open vraag

Ik kan niet geloven dat alles waar is wat hij ... (beweren).

Slide 8 - Open vraag

Zij denken dat zijn probleem snel wordt ... (behandelen).

Slide 9 - Open vraag

Ik heb altijd ... (geloven) in een goede afloop.

Slide 10 - Open vraag

Ik heb me nog nooit met het werk van een ander ... (bemoeien).

Slide 11 - Open vraag

Mogelijk ... (veranderen) zijn gedrag wel.

Slide 12 - Open vraag

Op deze kritiek was ik niet ... (voorbereiden).

Slide 13 - Open vraag

Ik weet niet of hij zich op alles goed ... (voorbereiden).

Slide 14 - Open vraag

Ben jij ... (vragen) voor die baan?

Slide 15 - Open vraag

Weet jij dan niet wat dat voor zijn familie ... (betekenen)?

Slide 16 - Open vraag

Het is jammer dat jij steeds van gedachte ... (veranderen).

Slide 17 - Open vraag

Wie ... (beoordelen) deze scriptie?

Slide 18 - Open vraag

Deel 2: au of ou
Neem elk woord met ontbrekende letters over en vul daarbij de juiste letters in: een -au of een -ou.

Slide 19 - Tekstslide


zij houdt van k_wgom

Slide 20 - Open vraag


de verp_perde stad

Slide 21 - Open vraag


zij zijn in de r_w

Slide 22 - Open vraag


r_w vlees eten

Slide 23 - Open vraag


de kl_wen van een tijger

Slide 24 - Open vraag


een _tistisch kind

Slide 25 - Open vraag


mooie wenkbr_wen hebben

Slide 26 - Open vraag


er weinig van br_wen

Slide 27 - Open vraag


iets in ogensch_w nemen

Slide 28 - Open vraag


het gr_we gezicht

Slide 29 - Open vraag

Wat heb je nu geoefend?
  • woorden met een - au of -ou
  • Deze woorden moet je kennen, we noemen dat ook wel 'weetwoorden'. Je moet weten of je -au of -ou schrijft, daar zijn geen regels voor.
  • Welke weetwoorden wist jij niet? Schrijf die nog een aantal keren (minimaal 5x per woord) correct over in een oefenschrift.

Slide 30 - Tekstslide

Einde oefenles

Slide 31 - Tekstslide