4.3 Staatsvorming & centralisatie

Hoofdstuk 4 Steden en Staten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Steden en Staten

Slide 1 - Tekstslide

 par. 4.3 kenmerkend aspect:
Het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 2 - Tekstslide

= staatsvorming

Slide 3 - Tekstslide

= centralisatie

Slide 4 - Tekstslide

Staatsvorming
1. Welke elementen horen bij staatsvorming? Wat zie je overal terug?
2. Bedenk per gebied (du-eng-fr-ned) of de staatsvorming goed of minder goed gelukt is. Onderbouw dit met voor elk gebied een argument voor en een argument tegen te geven.

Slide 5 - Tekstslide

Welke elementen horen bij staatsvorming? Wat zie je vooral en overal terug?
  • - een hoofdstad
  • - overal geldige wetten
  • - overal belasting heffen
  • - een parlement
  • - afspraken met de edelen of goede relatie met de edelen
  • - centrale rechtbank
  • - ambtenaren 
  • - huursoldaten 

Slide 6 - Tekstslide

vragen (4.3); evaluatie - 2
Bedenk per gebied of de staatsvorming goed of minder goed gelukt is. Onderbouw dit met voor elk gebied een argument voor en een argument tegen te geven.

Slide 7 - Tekstslide

deel 2
 Woordwiel
doel:
wat hoort bij elkaar en wat staat tegenover elkaar, kijkend naar staatsvorming en centralisatie.
Je ziet hier woordwielen die gevuld moeten worden met begrippen. De begrippen hebben een onderlinge samenhang die in het wiel tot uitdrukking moet komen. Sommige begrippen overlappen elkaar en gaan deels over dezelfde inhoud, ze hebben inhoudelijke samenhang. Dat verband moet je kunnen uitleggen. Andere begrippen zijn elkaars tegengestelde; ook die relatie moet je kunnen toelichten.

Slide 8 - Tekstslide

Binnencirkel:
 adel 

belasting
 
 Staten-Generaal 

vorst

Slide 9 - Tekstslide

buitencirkel
 3 standen 

ambtenaren en huursoldaten 

 keurvorsten 

wetten

Slide 10 - Tekstslide

toelichting
 Schrijf in de toelichting waarom je begrippen naast elkaar, tegenover elkaar of elkaar ‘over- lappend’ hebt gezet: 
wat is de relatie tussen de begrippen?

Slide 11 - Tekstslide

conclusie/evaluatie
  • Het.
  • klopt. 
  • nooit. 
  • volledig.
  • ......

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Domesday Book

Slide 14 - Tekstslide

Feodaal Engeland
Willem de Veroveraar voert feodale stelsel in Engeland in
Maatregelen om machtig te blijven:
- Leenmannen kregen niet één groot stuk in leen maar kleine stukjes
- Willem hield de beste gebieden voor zichzelf
- Alle bezittingen van de adel werden opgeschreven in het Domesday Book (1086)
Gevolg: duidelijk wie de macht heeft  --> de vorst

Slide 15 - Tekstslide

Centralisatie
Engelse koningen centraliseren hun land: bestuur vanuit één plek
Voorbeeld: centrale rekenkamer
Gevolg: adel en kerk verzetten zich tegen afname macht
Voorbeeld: Koning Jan Zonder Land
Ruzie met kerk: excommunicatie
Ruzie met adel: Magna Carta (1215)

Slide 16 - Tekstslide

Magna Carta

Slide 17 - Tekstslide

Rijk Karel de Grote
2 landen ontstaan uit het rijk van Karel de Grote: Frankrijk en Duitsland

Slide 18 - Tekstslide

Duitsland centraliseert niet...
  • Geen hoofdstad
  • Duitse koningen noemen zich keizer en laten zich in Rome kronen
  • Koningschap niet erfelijk
  • Rijk wordt genoemd: Heilige Roomse Rijk

Slide 19 - Tekstslide

Het slechtste recept...
  • Koningschap is niet erfelijk
  • Na een dood wordt de opvolger gekozen door de edelen - keurvorsten genoemd-
  • Zo blijft de koning afhankelijk van zijn edelen, hij moet populair blijven

Slide 20 - Tekstslide

De Nederlanden 

Slide 21 - Tekstslide

1430
  • Meeste Nederlandse gewesten onder 1 vorst - de hertog van Bourgondie 
  • Filips van Bourgondie (of Filips de Goede)
  • Begint met instellen centraal bestuur
  • Hoofdstad Brussel
  • Door huwelijk daarna deel van Habsburgse rijk (Spanje)

Slide 22 - Tekstslide

Welke oorzaak past bij het mislukken van de Duitse staatsvorming?
A
De Duitse keizer was afhankelijk van de paus.
B
De Duitse keizer was afhankelijk van zijn keurvorsten.
C
De Duitse keizer moest de macht delen met het parlement.
D
De Duitse keizer moest de Magna Carta tekenen.

Slide 23 - Quizvraag

De Magna Carta is een belangrijk Europees document want...
A
het doorbrak de macht van de Engelse koning, waardoor de adel en geestelijkheid meer macht kreeg.
B
het doorbrak de macht van de Engelse koning, waardoor het volk macht kreeg.
C
het doorbrak de macht van de Duitse keizer, waardoor de keurvorsten meer macht kregen.
D
het doorbrak de macht van de Bourgondische hertog, waardoor de steden meer macht en privileges kregen.

Slide 24 - Quizvraag

Noem 4 kenmerken van de centralisatie die de Franse koningen rond 1500 hadden doorgevoerd

Slide 25 - Open vraag

Leg uit hoe de toenemende geldeconomie de staatsvorming en centralisatie bevorderde

Slide 26 - Open vraag

Lees de bron. Het verhaal is een voorbeeld van het kenmerkend aspect: 'Staatsvorming en centralisatie.' Leg uit!

Slide 27 - Open vraag

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 28 - Quizvraag

Kies steeds het juiste woord -- In het tijdvak 'Steden & Staten':

1. kreeg de Duitse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
2. kreeg de Franse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
3. kreeg de Engelse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
4. kreeg de Bourgondische hertog meer / minder gewesten onder controle
A
1. minder, 2. meer, 3. meer, 4. meer
B
1. meer, 2. meer, 3. meer, 4. meer
C
1. minder, 2. minder, 3. meer, 4. meer
D
1. minder, 2. meer, 3. minder, 4. minder

Slide 29 - Quizvraag