hst 4 paragraaf 2 "Elektrische energie"

hst 4.2 "elektrische energie"
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hst 4.2 "elektrische energie"

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een benzinemotor en een elektromotor.
  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.
  • Je kunt berekenen hoe lang een apparaat op een accu kan werken.

Slide 2 - Tekstslide

vandaag

Slide 3 - Tekstslide

Ik wil de spanning meten van een batterij. Hoe moet ik de voltmeter plaatsen?

Slide 4 - Open vraag

Ik wil een stroom meten door een lamp. Welke meter moet ik gebruiken en hoe moet ik deze meter plaatsen?

Slide 5 - Open vraag

Spanning:

  • Zorgt ervoor dat er een stroom kan gaan lopen.
  • Hoe hoger de spanning, hoe meer elektrische energie de stroom afgeeft.
  • En hoe groter de stroom wordt.
  • Daarom kan een apparaat dat veel energie verbruikt niet op een batterij werken



Stroom:

  • Vervoert de elektrische energie.
  • Wordt niet 'verbruikt'

Slide 6 - Tekstslide

Wat is vermogen?
Vermogen is de hoeveelheid energie die een apparaat per seconde nodig heeft om te kunnen werken

Vermogen: P = E / t

Eenheid = J/s = watt (W)

Slide 7 - Tekstslide

615000 W        2000 W            10 W             0,0001 W
Je kan natuurlijk weer voorvoegsels gebruiken: mW, kW

Slide 8 - Tekstslide

615000 W = ... kW
A
6150 kW
B
0,615 kW
C
615 kW
D
6,15 kW

Slide 9 - Quizvraag

615000 W = 615 × 1000 W = 615 kW

Slide 10 - Tekstslide

0,0001 W = ... mW
A
100 mW
B
10 mW
C
1 mW
D
0,1 mW

Slide 11 - Quizvraag

Energie in J
We hadden: P = E / t
Maar dan ook: E = P × t        (ga na dat dit klopt!)

P = vermogen in watt (W)
t = tijd in seconde (s)
E = energieverbruik in joule (J)

Slide 12 - Tekstslide

Je fietst 50 s op een elektrische fiets.
De fiets levert een vermogen van 250 W.
Bereken de gebruikte energie in joule (J)
E=Pt

Slide 13 - Open vraag

Je fietst 50 s op een elektrische fiets.
De fiets levert een vermogen van 250 W. 
Bereken de gebruikte energie in joule (J)
Gegeven: P = 250 W en t = 50 s
Gevraagd: de verbruikte energie in joule
Formule: E = P × t
Berekenen: E = 50 × 250 = 12500 J
Antwoord: Gebruikte energie is E = 12500 J
(=12,5 kJ)

Slide 14 - Tekstslide

Energie in kilowattuur
De energiemeter in huis gebruikt een andere eenheid van energie, niet de joule maar de kilowattuur (kWh). Om die te gebruiken, rekenen we het vermogen in kilowatt (kW), en de tijd in uur (h).


P = vermogen in kW
t = tijd in uur (h)
E = energie in kilowattuur (kWh)
We gebruiken nog steeds:
Energie = vermogen × tijd
E = P × t

Slide 15 - Tekstslide

Energie in kilowattuur
De kilowattuur (kWh) is dus een eenheid van energie.

Als je een machine met een vermogen van 1 kW één uur laat werken heeft het een energie van 1 kWh verbruikt.

Slide 16 - Tekstslide

Energie in joule

Neem vermogen P in watt.
Neem t in seconden.
E = P × t
Antwoord in joule.
Energie in kilowattuur

Neem vermogen P in kilowatt.
Neem t in uur.
E = P × t
Antwoord in kilowattuur (kWh).

Slide 17 - Tekstslide

voorbeeld
Een oven van 2000 W staat 90 minuten aan.
Wat is de verbruikte energie in kWh?

Vermogen: P = 2000 W = 2 kW
Tijd: t = 90 min = 1,5 h
E = P × t
E = 2 × 1,5 = 3 kWh

Slide 18 - Tekstslide

Energiekosten
1 kWh kost ongeveer 22 cent. Deze kosten worden door het energiebedrijf in rekening gebracht.

Hebben je zonnepanelen vorig jaar 2920 kWh opgebracht, dan scheelt dat dus 2920 × 0,22 = 642€ op de elektriciteitsrekening.

Slide 19 - Tekstslide

Een elektrische kachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ... kWh?
En hoeveel kostte dat?
E=Pt

Slide 20 - Open vraag

Antwoord
Vermogen P = 1250 W
P = 1,25 kW
Tijd t = 4 h
E = P × t
E = 1,25 × 4 = 5 kWh
Kosten: 5 × 0,22 = 1,10 euro

Slide 21 - Tekstslide

kilowattuur omrekenen naar joule
1 kilowattuur (kWh) is 1000 watt 1 uur lang.
Dat is dus 1000 joule/seconde gedurende 3600 s.
Dat komt dus uit op 1000 × 3600 = 3 600 000 J = 3,6 MJ

1 kWh = 3,6 MJ

Slide 22 - Tekstslide