Present & past simple/ continuous

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Wat weet je nog over de present simple en/ of present continuous?

Present simple of continuous?

1. He goes to school every morning.
2. London is a large city.
3. The earth is round.
4. I am drawing a bird.
   
5. I am eating a sandwich.
   
6. I am going to brush my teeth.
7. Jack doesn't work on Saturdays.

To be vormen

• I ...
• He ... 
• She ...
• It ...
• You ... 
• We ...
• They ...

Present simple

• Feiten
• Gewoonten
• Dingen die we met regelmaat doen 

Hulpwoorden: usually, often, always, never, sometimes, frequently, on Saturdays

Present continuous

• Iets gebeurd NU of iets staat gepland in de nabije toekomst.

Tip:

Bij de present continuous kun je aan de zien meestal 'right now' toevoegen

Present simple

Present continuous

I walk to school everyday

I am cooking pasta right now.

He/ she/ it: hele werkwoord+ s

Hele werkwoord + ing

Am / are werkwoord+ ing

I am carrying my backpack

The sky is blue

Gebruik van do/does bij een vraagzin

Maak de zin af:
You ... ....... (stare) at me right now.

Maak de zin af:
I .. ....... (drink) tea.

Maak de zin af:
I ... (run) every morning.

Maak de zin af:
you ... (am) my wife.

Kies de juiste vorm:
I .. ....... (get) married on 15th of June

1. am getting
2. are getting
3. get
4. am get

Kies de juiste vorm:
.. you .... (have) question?

1. Does have
2. Do have
3. Have
4. Do has

Wat weten jullie nog over de past simple en/of past continuous?

Past simple of continuous?

1. I walked home alone last night.
2. We talked on FaceTime untill 2 o'clock in the morning.
3. They were listening to music together.
4. Yesterday I watched Netflix all day.
5. While I was reading, the children were laughing at my voices.
6. At 12 o'clock, he arrived.

Past simple 

• Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en nu afgelopen is.

• Een vraag zin maken >
  
  

Past continuous

• Om aan te geven dat iets in het verleden een tijdje aan de gang was.
  
• De past continuous wordt in combinatie met de past simple gebruikt.

He ..... in the United States in 1988.

1. is living
2. was living
3. lived
4. lives

I broke my leg when I ... ............ (ski).

1. Sking
2. was sking
3. was skiing

What .... you ..... (do) when the earthquake started?

1. were doing
2. was doing

Maak de zin af:
While John ... ........ (sleep) last night, his car was stolen.

Maak de zin af:
I ... not ...... (travel) to North Korea last year

Maak de zin af:
My mother .... (give) birth to my younger sister a month ago.

Past simple

Past continuous

was/ were + hele werkwoord + ing

Er kunnen 2 dingen in 1 zin gebeuren.

Hele werkwoord + ed

Onregelmatige werkwoorden

Gebeurt in het verleden en is nu afgelopen.

Gebeurt in het verleden voor een langere tijd.

Wat vonden jullie van deze herhalingsles?

Let's get to work

Page 122-125

Exercise 30-34