Leesvaardigheid (functies)

Functies van tekstgedeelten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Functies van tekstgedeelten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Zaken die je vaak in de inleiding tegenkomt:
  • aanleiding voor de tekst
  • achtergrondinformatie die nodig is om de hoofdzaak van de tekst te snappen
  • anekdote ter verduidelijking
  • deel van de hoofdgedachte
  • interessante aspecten van de hoofdzaak / -gedachte

Slide 3 - Tekstslide

Het middenstuk
  • Als je de rode draad herkent in een tekst (tekststructuur), dan herken je sneller de inhoud van de tekst.



Slide 4 - Tekstslide

Het slot laat meestal een van de volgende zaken zien:
  • aansporing van de lezer
  • blik op de toekomst
  • conclusie
  • samenvatting
  • uitsmijter

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de functie van alinea X ten opzichte van alinea Y?

Wat is een functie?
Waarom is het belangrijk om een functie te kunnen benoemen?
Waar let je op om de functie te kunnen herkennen?

Slide 6 - Tekstslide

timer
4:00
aanleiding
anekdote
argument
constatering
definitie
oplossing
probleemstelling
toelichting
verklaring
vraagstelling
weerlegging
bewijs
theorie
advies
afweging
bewering
tegenwerping

Slide 7 - Tekstslide

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Chinees.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Voorbeeld

Slide 8 - Quizvraag

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Chinees te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Chinees als moedertaal heeft en graag meer onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 9 - Quizvraag

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 11 - Sleepvraag

Voer voor verwarring
Eet geen brood. Veel sporten is slecht voor je. Rode wijn is gezond. Of nee, wacht, juist niet. Waarom zijn adviezen over gezondheid vaak zo tegenstrijdig?
Op een feestje raakte ik ooit aan de praat met Bob. Slimme vent, leuke baan. Bob lette op zijn voeding, zei hij. Want, hij dempte zijn stem, hij had last van verstopping. Sinds kort at hij geen brood meer, maar speltmuesli. ‘Brood is slecht voor je darmen’, legde hij uit. ‘Ja, maar,’ zei ik, betweterig als ik ben, ‘er zitten toch ook vezels in brood. Die zijn juist goed tegen verstopping.’ ‘O, oké,’ mompelde Bob.
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
vraagstelling
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 12 - Sleepvraag

  • Als je weet wat de functie van een tekstgedeelte is, begrijp je de tekst beter. 
  • Vaak worden functiewoorden niet gegeven en moet je zelf de functie van een tekstdeel bepalen. 
  • Signaalwoorden helpen je.
  • Voorbeelden van functiewoorden: aanleiding, voorbeeld, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, oplossing en verklaring.

Slide 13 - Tekstslide

Welke verband geeft het woordje 'kortom' aan.
A
Conclusie
B
Karakterisering
C
Samenvatting
D
Tijd

Slide 14 - Quizvraag

Bovendien
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Daarom
A
Oorzaak-gevolg
B
Reden
C
Samenvatting
D
Conclusie

Slide 16 - Quizvraag

Hoewel
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Voorwaarde

Slide 17 - Quizvraag

Zoals
A
Voorwaarde
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 18 - Quizvraag

Afweging
A
Met zorg voor- en nadelen afwegen
B
Een andere mogelijkheid
C
Kant van een zaak van waaruit je iets bekijkt
D
Omstandigheid die invloed op iets uitoefent

Slide 19 - Quizvraag

Illustratie
A
Voorbeeld
B
Opvatting
C
Situatiebeschrijving
D
Bewering die je moet gaan bewijzen

Slide 20 - Quizvraag

Een kanttekening is een kritische opmerking.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Ontkrachting is een ander woord voor weerlegging.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Verbanden en relaties tussen zinnen


Belangrijk! Een auteur presenteert zijn tekst niet als losse feitjes. Hij wil graag een samenhangende tekst presenteren.

  • D.m.v. signaalwoorden


  • D.m.v. functiewoorden


  • Functies  aan tekstgedeelten toe te wijzen

Slide 23 - Tekstslide

Moet ik die lijst met functiewoorden en signaalwoorden uit mijn hoofd leren?

Slide 24 - Tekstslide

Nee

Maar, zorg dat je wel de belangrijkste zaken weet te benoemen en dat je functiewoorden uit elkaar kunt houden.


Wat is het verschil tussen:

- weerleggen en tegenwerpen?

- aanvulling en een voorbeeld?

- uitdiepen, uitleggen en uitweiden?

-voorbehoud en voorwaarde?

Slide 25 - Tekstslide

Tekststructuren
Zeker in het middenstuk kun je structuren herkennen. Als je een lange tekst snel wil begrijpen, ga je op zoek naar de rode draad / lijn die door de tekst loopt.

Slide 26 - Tekstslide

De elf tekststructuren
  1. Algemene uitspraak en voorbeeld
  2. Beweren en bewijzen / tegenargumentatiestructuur
  3. Categoriseren of rubriceren
  4. Karakterisering
  5. Oorzaak - gevolg
  6. Probleemstelling - oplossing / maatregel
  7. Stelling, tegenstelling, compromis
  8. Toen, nu, straks
  9. Verschijnsel - verklaring
  10. Voor en tegen
  11. Vraag en antwoord

Slide 27 - Tekstslide

Antwoorden bij theorie 3

1. Aankondiging: "Laat ik twee voorbeelden geven."

   Uitwerking: voorbeeld 1 in alinea 2, voorbeeld 2 in alinea 3.

2. Tweede zin: En omdat ... geleden is.

3. Voorbeeld / illustratie / bewijs

4. Een ander voorbeeld (een tweede voorbeeld wordt opgesomd)

5. Opsommend: niet alleen het individu werd gestraft, maar ook  zijn gezin en zijn familie. Dat verzwaart de eenzame oplossing.

Slide 28 - Tekstslide

Volgende les: theorie 4 (argumentatie)

Tip: lees vast door en markeer de belangrijkste passages.

Klaar?

- verder oefenen met oefentekst 1 (alinea 4 t/m 6)

- MO voorbereiden (Nederlands / Engels)

Slide 29 - Tekstslide