3.2 Lezen - functiewoorden

3.2 Lezen - functiewoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3.2 Lezen - functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de functie van alinea X ten opzichte van alinea Y?

Wat is een functie?
Waarom is het belangrijk om een functie te kunnen benoemen?
Waar let je op om de functie te kunnen herkennen?
Wat hebben signaalwoorden met functiewoorden te maken?

Slide 3 - Tekstslide

elke stelling een eigen functie

Slide 4 - Tekstslide

Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 5 - Tekstslide

Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 6 - Tekstslide

Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 7 - Tekstslide

elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.
Verschijnselen en verklaringen kunnen functies zijn alinea's. Je verwacht ze op verschillende plekken.
De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 8 - Tekstslide

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
toelichting

Slide 9 - Quizvraag

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 10 - Quizvraag

Functiewoorden

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen functiewoorden en signaalwoorden?
A
Functiewoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen. Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen.
B
Functiewoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen. Signaalwoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen.

Slide 14 - Quizvraag

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 15 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 16 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 17 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 18 - Quizvraag

timer
6:00
  • aanleiding
  • argument
  • beantwoording
  • constatering
  • definitie
  • oplossing
  • probleemstelling
  • stelling
  • tegenstelling
  • toelichting
  • verklaring
  • vraagstelling
  • weerlegging
  • anekdote

Slide 19 - Tekstslide

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 21 - Sleepvraag

Stel, je bent bezig met een tekst over gamen. Je schrijft nu een tekstgedeelte dat een bepaalde functie moet hebben.

Opdracht:
Schrijf een kort tekstgedeelte met een duidelijke functie
Zet onder aan je tekst welke functie je hebt gekozen..
Tijd:
5 minuten
    aanleiding
    argument
    beantwoording
    constatering
    definitie
    oplossing
    probleemstelling
    stelling
    tegenstelling
    toelichting
    verklaring
    vraagstelling
    weerlegging
    anekdote

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf hier jullie korte tekstgedeelte.
Het heeft een duidelijke functie.
Jullie kiezen de functie.
functies
aanleiding 
argument 
constatering 
definitie 
oplossing 
probleemstelling 
toelichting 
verklaring 
vraagstelling 
weerlegging
timer
5:00

Slide 23 - Open vraag

Voer voor verwarring
Eet geen brood. Veel sporten is slecht voor je. Rode wijn is gezond. Of nee, wacht, juist niet. Waarom zijn adviezen over gezondheid vaak zo tegenstrijdig?
Op een feestje raakte ik ooit aan de praat met Bob. Slimme vent, leuke baan. Bob lette op zijn voeding, zei hij. Want, hij dempte zijn stem, hij had last van verstopping. Sinds kort at hij geen brood meer, maar speltmuesli. ‘Brood is slecht voor je darmen’, legde hij uit. ‘Ja, maar,’ zei ik, betweterig als ik ben, ‘er zitten toch ook vezels in brood. Die zijn juist goed tegen verstopping.’ ‘O, oké,’ mompelde Bob.
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
vraagstelling
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 24 - Sleepvraag

  • Als je weet wat de functie van een tekstgedeelte is, begrijp je de tekst beter. 
  • Vaak worden functiewoorden niet gegeven en moet je zelf de functie van een tekstdeel bepalen. 
  • Signaalwoorden helpen je.
  • Voorbeelden van functiewoorden: aanleiding, voorbeeld, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, oplossing en verklaring.

Slide 25 - Tekstslide