- Het ding of de persoon, meestal het ding dat iets ondergaat.
- Je stelt de vraag: Wat + wg + ow?
Voorbeeld: Mijn vader krijgt een cadeautje.
Wat krijgt mijn vader? = een cadeautje. Het lijdend voorwerp = een cadeautje
Soms is het lijdend voorwerp niet aanwezig.