Grammatica: Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp

Grammatica: Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
Welkom klas 1 mavo+
Leerdoel: Je leert het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Wat gaan we doen?
  • Herhaling pv, ow, wg
  • Uitleg lijdend voorwerp
  • Uitleg meewerkend voorwerp
  • Oefenen in Google Classroom

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica: Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
Welkom klas 1 mavo+
Leerdoel: Je leert het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Wat gaan we doen?
  • Herhaling pv, ow, wg
  • Uitleg lijdend voorwerp
  • Uitleg meewerkend voorwerp
  • Oefenen in Google Classroom

Slide 1 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm van deze in:
Wanneer gaat mevrouw Dykstra op vakantie?

Slide 2 - Open vraag

Noteer het onderwerp van de zin: Op alle verpakkingen van levensmiddelen moeten E-nummers vermeld worden.

Slide 3 - Open vraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde van de zin: Wie liet dat doelpunt nou door?

Slide 4 - Open vraag

Herhaling Pv, ow, wg
  • Persoonsvorm: Is altijd een werkwoord. De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen (ww dat verandert is de pv) of door een vraagzin te maken (het eerste ww komt vooraan)
  • Onderwerp: Degene die iets doet. Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen: Wie of wat + persoonsvorm. Kies eerst wie, lukt dat niet, dan wat.
  • Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Ook scheidbare werkwoorden als: Bel jij mij op horen bij het werkwoordelijk gezegde. Ook ik ben aan het slapen, wij zullen te skiën horen bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
- Het ding of de persoon, meestal het ding dat iets ondergaat.
- Je stelt de vraag: Wat + wg + ow?
Voorbeeld: Mijn vader krijgt een cadeautje.
Wat krijgt mijn vader? = een cadeautje. Het lijdend voorwerp = een cadeautje

Soms is het lijdend voorwerp niet aanwezig.

Slide 6 - Tekstslide


Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 7 - Open vraag

Lijdend voorwerp: Wat of wie + wwg + ond?

Mijn ouders hebben voor ons sushi gemaakt.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Open vraag

Lijdend voorwerp: Wat of wie + wwg + ond?

Morgen hebben we een toets.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 9 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp: aan wie of voor wie is iets bestemd?
  • Je ziet het vooral bij werkwoorden als: vertellen, meedelen, uitleggen, zeggen, geven, overhandigen, lenen, toesturen.

  • Je kunt er 'aan' of 'voor' bijzetten of je kunt het weglaten.
Voorbeeld: Ik geef (aan) jou een cadeau.

Soms is het meewerkend voorwerp niet aanwezig.


Slide 10 - Tekstslide

Benoem het meewerkend voorwerp van de zin: Elke woensdag geeft Nienke de plantjes water.

Slide 11 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp:
Wie zal dit jullie toelichten?

Slide 12 - Open vraag

Oefenen
In Google Classroom staat een oefening klaar. Die maak je en die lever je in. Je krijgt een cijfer, zodat ik aan jou kan laten zien of jij de stof genoeg beheerst of niet.

Slide 13 - Tekstslide