werkwoorden vervoegen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3,4

werkwoorden vervoegen

zwakke werkwoorden

- stam op d/t

- stam op s/z/ß

werkwoord zoals wohnen

Du [wohnen] in einer Etagenwohnung.

1. wohne
2. wohnst
3. wohnt
4. wohnen

werkwoorden met stam op s/z/ß

Wie [heißen] du?

1. heiße
2. heißst
3. heißt
4. heißen

werkwoorden met stam op d/t

Du [warten] bei der Bushaltestelle.

1. warte
2. wartest
3. wartst
4. warten

Welke stappen volg jij om het werkwoord in onderstaande zin te vervoegen? Schrijf de stappen op.

1. Er [warten] auf seine Mutter.

Sabine [tanzen] auf einer Party.

Ich [arbeiten] im Supermarkt.

Ihr [skaten] jeden Mittwoch im Park.

[Mieten] du eine Ferienwohnung?

Wir [laufen] nach Hause.

Meine Schwester [faulenzen] den ganzen Abend.

Ik weet hoe ik een werkwoord moet vervoegen.

0100