Wanneer schrijf je een apostrof?
1. Bij het meervoud van woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y. Anders heb je een verkeerde uitspraak.
Bijvoorbeeld: ski’s, baby’s, foto’s, pizza’s, menu’s2. Als je wilt aangeven dat iets van iemand is en je het woord anders verkeerd uitspreekt.
Bijvoorbeeld: Anja’s tablet, Ivo’s jas
Let op: eindigt het woord op een s-klank, dan schrijf je alléén een apostrof.
Felix’ vrienden, Bas’ voetbalteam
3. Bij verkleinwoorden die eindigen op -y.
Bijvoorbeeld: baby’tje, pony’tje
4. Na cijfers (A4’tje) en bij woorden met losse letters zoals vmbo’er of BN’er.
Ook als die woorden in het meervoud of verkleind staan. mp3’tje, bh’s, cd’s