dag 2 donderdag

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

woordenschat: thema 1 kennismaken

dagelijks

• iets wat elke dag gebeurt
• iets wat er elke dag is
• het moet altijd ongeveer hetzelfde zijn
• Zin: In klas 3c leren wij dagelijks nieuwe woorden.

duidelijk

• Iets wat je makkelijk kan begrijpen
• iets wat niet zo moeilijk is
• Zin: Deze les is voor mij duidelijk.
• Zin: Het is duidelijk dat wij elke maandag en dinsdag sport hebben.

dichtbij

• op kleine afstand
• niet ver weg
• tegenstelling: veraf
• zin: Hij hoeft niet lang te fietsen, hij woont dichtbij.
• zin: Ik kan alleen lezen van dichtbij en mijn bril is voor veraf.

inderdaad

• om te zeggen dat iets waar is     
• om te zeggen dat je dat ook vindt
• om te zeggen  als je het eens bent
• Zin: Jij zegt dat je de Nederlandse taal moeilijk vindt. Dat is inderdaad moeilijk.
• Zin: Heb jij je huiswerk gemaakt? Dat heb ik inderdaad gedaan!

de interesse

• aandacht voor iets/iemand hebben
• je wilt ergens meer van weten. Je wilt meer informatie over.
• zin: Ik heb interesse in techniek. Ik wil daar meer over leren.

Maak de zin af:
Ik heb interesse in.......

In welke zin wordt het woord
'dagelijks' goed gebruikt?

1. Elk jaar vieren wij Kerst op 25 en 26 december.
2. Elke maandag hebben wij sport.
3. 1 keer per jaar is mijn verjaardag.
4. Elke dag moeten wij veel leren op school.

Hij houdt het boek erg
dichtbij.

1. ja
2. nee

In welke zin wordt het woord
'inderdaad' goed gebruikt?

1. Wil je pizza? Nee, ik wil inderdaad pizza.
2. Wil je pizza? Misschien, ik wil inderdaad pizza.
3. Wil je pizza? Ja, ik wil inderdaad pizza.

Maak een zin met het woord:
duidelijk

Opdracht: welk woord hoort in de zin?

Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

De docent legt de les goed uit. Het is mij............ , ik begrijp alles.

Bij klas 3C is de toilet........... , je hoeft niet ver te lopen.

............... leren wij nieuwe woorden op school. Op ma, di, wo, do en vrijdag.

Hebben wij op maandag sport? Ja, op maandag hebben wij ................. sport. Dat klopt!

Wat heeft jouw ............. ? Waar wil je meer over leren?

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met één van de woorden.

dagelijks

dichtbij

duidelijk

inderdaad

(de) interesse

Inloop Wie is het?

Schrijf 5 dingen over jezelf op. Alles mag, maar niet je naam!

Bijvoorbeeld:

• welk eten vind je het lekkerst
• wat je favoriete kleur is;
• of je broers of zussen hebt;
• welke sport je leuk vindt.

Klaar? Geef je papier aan de docent. De docent gaat nu de papieren voorlezen. Kan jij raden wie het is?

Grammatica

Vandaag leer je:

• wat een zin is
• twee woordsoorten in de zin
• Hoe je deze vindt in de zin
• op welke plaats deze woordsoorten in een zin staan.

Een zin heeft een werkwoord (ww)

• het woord dat zegt dat:              je iets doet/er iets gebeurt
• een persoon of een ding doet iets

Voorbeeld: 

Ahmad koopt een boek.

Hij leest graag dikke boeken.

Een zin heeft een onderwerp (ow)

• wie/wat iets doet 
• enkelvoud     /    meervoud
• Hoe vind je het onderwerp?         Wie of wat + ww?             antwoord =  het onderwerp
• Wie of wat koopt? Ahmad = ow
• Wie of wat leest? Hij = ow

de zin

• In een gewone zin komt eerst het onderwerp en daarna het werkwoord. : Ahmad koopt een boek.                           
• in een vraagzin komt eerst het ww en daarna het ow       Koopt Ahmad een boek?

Wat is het werkwoord in de zin?

Schrijf het werkwoord op je wisbordje.

• Ahmad leest een boek.
• Koopt Maria kleding?
• Zij maakt een tekening.
• Ik fiets naar school.

Antwoorden

leest, koopt, maakt, fiets

Wat is het onderwerp in de zin?

Schrijf het onderwerp op je wisbordje.

• Aisha kijkt televisie.
• Loopt Jozef buiten?
• Karel zit binnen.
• Leert Yuri Nederlands?

Antwoorden

Aisha, Jozef, Karel, Yuri

Werkblad

Maak het werkblad. Zet je naam op het werkblad. 

Klaar? Geef het blad aan je docent en pak je  boek om te lezen.

Jeugdjournaal 

We kijken en luisteren naar het Jeugdjournaal, als het is afgelopen stelt de docent vragen,

Begrijpend lezen

• We kijken naar het nieuws wat past bij de les
• We lezen samen de tekst
• Je maakt zelf de vragen
• We kijken samen de vragen na.