La hora y los días de la semana

¿Qué hora es?
Hoe laat is het? 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

¿Qué hora es?
Hoe laat is het? 

Slide 1 - Tekstslide

                                                   Hoy es martes 19 de noviembre.
¡Hola!

Slide 2 - Tekstslide

Hoy en la clase
¿Qué vamos a hacer hoy?
  • La hora.
  • Las partes del día.


Aan het einde van de les kan ik: in het spaans klokkijken

Slide 3 - Tekstslide

BEGINTAAK
¿CÓMO SE PREGUNTA Y CÓMO SE DICE LA HORA EN ESPAÑOL?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

La hora (vrouwelijk)= het uur 
Vraag:
¿Qué hora es? (hoe laat is het?)

Antwoord:
2- 12 uur : Son las dos, tres,...
1 uur : Es la una

Slide 6 - Tekstslide

La hora 
In het Nederlands zeggen we:                    het is ... uur.
In het Spaans zeggen we:                      son las ... .
Je zegt dus NOOIT het woordje hora er achter aan!

Gaat het om iets met Spaanse één uur:       Es la una ... 
Es la ... gebruik je dus voor alles tussen:     12:31 en 13:30.
Hoe laat is het?                                     ¿Qué hora es?/¿Tienes hora? 

Slide 7 - Tekstslide

 Comunicación

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide



Het is vijf uur


Son las cinco.



Om vijf uur


A las cinco

Let op verschil:

Slide 11 - Tekstslide

Las partes del día
In spanje zijn de delen van de dag anders dan bij ons. In spanje is het tot 14.00 uur ochterd en van 14.00 uur tot 21.00 uur  middag. De avond begint pas om 21.00 uur. 

Slide 12 - Tekstslide

La hora

Slide 13 - Tekstslide

¿qué hora es? (met dagdeel)
13:20
timer
0:50

Slide 14 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
16:10
timer
0:50

Slide 15 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
08:25
timer
0:50

Slide 16 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
10:45
timer
0:50

Slide 17 - Open vraag

Maken 
Laatste inspiratie voor photostory

Maken ejercicio 13 página 26

Slide 18 - Tekstslide

                                                          Hoy es miérccoles 20 de noviembre
¡Hola!

Slide 19 - Tekstslide

4

Slide 20 - Tekstslide

Hoy en la clase
Qué vamos a hacer hoy:
  • Uitdelen/ doorlezen reader tema 2 (10 min)
  • La hora herhalen (10 min)
  • gusta/gustan (30 min)
  • P.O. 40 min 


Aan het einde van de les kan ik: in het spaans klokkijken en het werkwoord gustar juist gebruiken

Slide 21 - Tekstslide

 Comunicación

Slide 22 - Tekstslide

¿qué hora es? (met dagdeel)
13:20
timer
0:50

Slide 23 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
16:10
timer
0:50

Slide 24 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
08:25
timer
0:50

Slide 25 - Open vraag

¿qué hora es? (met dagdeel)
10:45
timer
0:50

Slide 26 - Open vraag

        Gustar = leuk vinden, lekker vinden, houden van

a mí                                     me        

a ti                                        te         

a él, ella, usted                  le

                                                                   gusta       cantar

a nosotros/as                     nos              gusta      la canción

a vosotros/as                      os                gustan    las canciones

a ellos, ellas, ustedes        les         

               =                               =

        facultatief              verplicht!


Slide 27 - Tekstslide

gustar

Slide 28 - Tekstslide

Gebruik van GUSTAR
gustar betekent leuk vinden of houden van of lekker vinden
Vóór een zelfstandig naamwoord:
- bij enkelvoud = me gusta
me gusta la pizza

- bij meervoud = me gustan
me gustan los perros
Vóór een werkwoord:

- me gusta:
bijv. me gusta bailar
       me gusta comer
       me gustar jugar

Slide 29 - Tekstslide

¿Te gusta .....? - werkwoord 

¿Qué te gusta?
Waar houd je van?
¿Te gusta la pizza?
Houd je van pizza?
¿Te gustan los videojuegos?
Houd je van videogames?
Antwoorden

Me gusta la pizza. 
Me gustan los video juegos, 
Sí me gusta.
No me gusta.

Sí/no me gustan.

Slide 30 - Tekstslide

explicación 
De uitgang van 'gustar' wordt bepaald door het onderwerp (dikgedrukt): Wie of wat wordt leuk/lekker gevonden?
Me gusta ir de camping. - werkwoord = gusta
Ik houd van kamperen
Me gustan los libros. - zelfstandig nw, meervoud = gustan
Ik houd van boeken.
Nos gusta la fruta. - zelfstandig nw, enkelvoud = gusta
Wij houden van fruit


Slide 31 - Tekstslide

Maak zinnen met alle 3 de voorbeelden 

  • + hele werkwoord
  • + zelfstandig naamwoord, enkelvoud
  • + zelfstandig naamwoord, meervoud
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

hoe zeg je...?
Schrijft in je schrift de volgende zinnen:
1. Maria houdt van kip
2. Jij houdt van koekjes.
3. Ik houd van pizza.
4. Ik houd niet van vis.
timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide

Nakijken
1. A Maria le gusta  el pollo.
2. (A ti) te gustan las galletas.
3. (A mí) me gusta la pizza 
4. (A mí) no me gusta el pescado. 

Slide 35 - Tekstslide

GUSTAR
timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide


1. Te gusta
2. Les gusta
3. les gusta
4. les gusta
5. le gusta
6. me gusta
7. te gusta
8. les gusta
9. le gusta
10. le gusta
11. nos gustan
12. le gustan

Slide 37 - Tekstslide

Maken 
- Ejercicio 27 y 28 en la página 30
- Ejercicio 29 y 30 en la página 31

- Klaar?: zet woordenlijst "la comida" in je schrift

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video