Les 2-10

timer
15:00
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Materiaalcheck
  • Lesdoelen
  • Terugblik toets
  • Terugblik regels in de klas
  • 0-meting werkwoordspelling
  • Uitleg werkwoordspelling
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide


  • Je kunt vertellen welke waarden belangrijk zijn tijdens de lessen Nederlands
  • Je kunt vertellen hoe je aan waarden hebt gewerkt
  • Je hebt zicht op waar je staat met werkwoordspelling
  • Je kunt de persoonsvorm in tegenwoordige tijd schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Materiaalcheck
Leg de volgende dingen op je tafel:
Je boek voor Nederlands (nieuw Nederlands)
Laptop
Minimaal 2 pennen
Schrift voor Nederlands
Leesboek of tijdschrift


Slide 4 - Tekstslide

Gouden regels
  • Niet roepen door de klas, je steekt je hand op als je iets wil zeggen
  • Je behandelt elkaar met respect, je bent vriendelijk voor elkaar
  • Tijdens de les ben je bezig met het vak Nederlands, niet met andere dingen bijvoorbeeld op je laptop

Slide 5 - Tekstslide

Wat verwacht ik van jullie
  • Respect
  • Veiligheid
  • Vriendelijkheid
  • Discipline

Slide 6 - Tekstslide

Hoe heb jij sinds binnenkomst 1 van de waarden zichtbaar gemaakt?

Slide 7 - Open vraag

Werkwoordspelling
  • Ga naar Magister
  • Open berichten
  • Klik op de link
  • Maak de toets

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordspelling
   Werkwoordspelling
    

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De PV is altijd een werkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

 Werkwoordspelling

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat weet je nog over de regels van TT ?

Slide 14 - Woordweb

Bij IK, schrijf je ...
A
IK-vorm
B
IK-vorm + t

Slide 15 - Quizvraag

Bij HIJ / ZIJ / HET, schrijf je ...
A
IK-vorm
B
IK-vorm + t

Slide 16 - Quizvraag

Als JIJ achter de PV staat, schrijf je ...
A
IK-vorm
B
IK-vorm + t

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud ik-vorm            ik loop, durf ik? zwem jij?
enkelvoud ik-vorm+ t        jij/hij loopt, hij/zij rijdt, hij                                                                                            blaast 

meervoud
hele werkwoord                  wij lopen, jullie durven, zij                                                       blazen 


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!
!
Hoe pak je het aan?
Hoor je dan een t aan het eind van loop of snap?
Hij snapt/ loopt
vervang vind in je hoofd door loop of snap
1
2
3
Als je geen T hoorde is vind ook zonder T
Als je wel een T hoorde is vind ook met T. Dus hij vindt

Slide 24 - Tekstslide

Cas ............morgen 15.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 25 - Quizvraag

Ik .......... een taart voor zijn verjaardag
A
maak
B
maakt
C
maakdt
D
maken

Slide 26 - Quizvraag


We werken online
Maak paragraaf 8 van Spelling: persoonsvorm tegenwoordige tijd
Klaar? Lees in je leesboek

timer
20:00

Slide 27 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

lachen - lach              
                                 de h staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 30 - Tekstslide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 31 - Tekstslide

Mijn broer (kleden VT).... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kleette
D
kleedde

Slide 32 - Quizvraag

Hij (fietsen VT) ...... naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 33 - Quizvraag

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 34 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 35 - Quizvraag

Hij (antwoorden VT) ..... snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 36 - Quizvraag

Wat is er niet goed aan deze zin?
Wat is er niet goed aan deze zin?

Slide 37 - Tekstslide

Welke 2 fouten staan in deze zin?

Slide 38 - Tekstslide

Je komt een onbekend woord tegen in een tekst. Wat kun je doen?

Slide 39 - Open vraag

Als je een onbekend woord in een tekst tegenkomt, wat is dan de beste manier om de betekenis ervan te achterhalen?
A
Het woord overslaan en verder lezen
B
Het woord opzoeken in een woordenboek
C
De betekenis van het woord afleiden uit de context van de zin
D
Het woord vervangen door een ander woord dat je kent

Slide 40 - Quizvraag

Zoek naar een betekenis (omschrijving van het onbekende woord. Wat is de betekenis van het woord coach?
Iedere nieuwe leerling op school heeft een vaste begeleider uit een hogere klas. Zo'n coach helpt met allerlei schoolzaken
A
leerling
B
klasgenoot
C
docent
D
begeleider

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Nakijken
Afspraken over nakijken:
  • Alle antwoorden staan goed in je schrift
  • Gebruik een andere kleur pen
  • Werk netjes

Slide 43 - Tekstslide

Nakijken

Slide 44 - Tekstslide


We beginnen samen, daarna ga je zelfstandig werken.
Opdrachten: 3 en 4
Noteer het hoofdstuk, de blz. en het opdrachtnummer
Schrijf netjes en leesbaar
timer
20:00

Slide 45 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 46 - Open vraag

Aan welke waarde ga je vandaag werken en hoe ga je dat doen?

Slide 47 - Open vraag

Opdracht 3 en 4

Slide 48 - Tekstslide