Thema 3 dictee woorden en WW

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7,8

Thailand

cameraatje

Theepot

apotheek

Laboratorium

kleuren-tv

's Zomers

tornado's

tosti-ijzer

tandpasta's

pinguïns

domino-effect

bacteriën

maïskolf

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: bezoeken

Ik bezoek de kerk

Ik bezocht de kerk

Ik heb de kerk .............

De .......... kerk is erg mooi.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: verdwijnen

De kip verdwijnt

De kip verdween

De kip is ..............

De .......... kip.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: genezen

De dokter geneest de patiënt

De dokter genas de patiënt

De dokter heeft de patiënt ......

De .......... patiënt.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: bestuiven

De bij bestuift de bloem

De bij bestoof de bloem

De bij heeft de bloem .......

De .......... bloem.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: oplichten

De man licht de oude vrouw op.

De man lichtte de oude vrouw op.

De man heeft de oude vrouw ........

De .......... oude vrouw.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: verbranden

Ik verbrand het hout.

Ik verbrandde het hout

Ik heb het hout ........

Het .......... hout.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: verkopen

Ik verkoop mij Nintendo

Ik verkocht mijn Nintendo.

Ik heb mijn Nintendo ........

De .......... Nintendo.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: verbinden

De verpleegster verbindt de wond.

De verpleegster verbond de wond.

De verpleegster heeft de wond ......

De .......... wond.

bijvoeglijk voltooid deelwoord

Werkwoord: rijgen

Ik rijg de kralen aan elkaar.

Ik reeg de kralen aan elkaar.

Ik heb de kralen aan elkaar ....

De .......... kralen.

verleden tijd

Werkwoord: pesten

De kinderen .......... het meisje.

verleden tijd

Werkwoord: maken

De agent .......... de handboeien los.

verleden tijd

Werkwoord: branden

Het huis .......... helemaal af.

verleden tijd

Werkwoord: draven

De paarden .......... door de wei.

verleden tijd

Werkwoord: kruiden

De koks .......... het eten.

verleden tijd

Werkwoord: proosten

Mijn broer .......... op de goede afloop.

verleden tijd

Werkwoord: broeden

De vogels .......... in hun nest.

aan het werk

Thema 3 - week 2 - dictee 7

lees goed wat wordt gevraagd

Groep 7: TT of VT

Groep 8: TT of VT of VD of bijvoeglijk gebruikt VD