plantenpractium 5V

planten practicum 5V
vragen bespreken
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

planten practicum 5V
vragen bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Vragen:

vraag 1. Gezien het onderwerp van dit practicum, waarom zouden de plastic zakjes doorzichtig moeten zijn?






Slide 2 - Open vraag


vraag 2. Wat is een belangrijk verschil in groei tussen houtachtige planten en kruidachtige planten?

Slide 3 - Open vraag


vraag 3. En wat is een belangrijk verschil in stengelbouw tussen houtige en kruidachtige gewassen?

Slide 4 - Open vraag

les 2: vraag 4: Wat valt je op aan de vochtigheid (condens) aan de binnenzijde van opstellingen I en opstelling II . Waar is de meeste condens?
A
opstelling 1
B
opstelling 2

Slide 5 - Quizvraag

vraag 5 Beschrijf de 2 processen waardoor het water in de plastic zak terecht is gekomen. En geef aan welke van deze 2 processen het meest waarschijnlijk verantwoordelijk is voor het verschil in de hoeveelheid vocht in de beide zakken.

Slide 6 - Open vraag

1.  dissimilatie. 
Glucose wordt met behulp van zuurstof omgezet in energie, hierbij komt water en koolstofdioxide vrij.
 2.  verdamping 
Door de open huidmondjes verdampt water dat d.m.v. de capilaire werking steeds wordt aangevuld met water uit het glas in opst. I. Bij de planten in het lege glas van opst. II wordt de verdamping niet verder aangevuld en stopt deze op een gegeven moment .

Slide 7 - Tekstslide

vraag 6 Denk je dat er (bij gelijke temperatuur) ’s nachts meer, minder of evenveel waterdamp in de zak aanwezig is?
A
minder
B
meer
C
evenveel

Slide 8 - Quizvraag

1

2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Wortelhaar
centrale cilinder
inter. cel. ruimte
schors
bandjes van caspari
endodermis
celwanden
nerf
houtvat
Stengel
Huidmondje

Slide 9 - Sleepvraag

vraag 8 wat is de stengel en wat is de wortel?
A
1 = stengel 2 = wortel
B
1 = wortel en 2 =stengel

Slide 10 - Quizvraag

1 is een stengel, het watemolecuul bevindt zich op plek C  hier zitten namelijk de houtvaten 
2 is een wortel, het watermolecuul bevindt zich op plek A want hier zitten de houtvaten.

Slide 11 - Tekstslide

Bast en houtvaten stengel

Slide 12 - Tekstslide

vraag 9: Zou de wateropname in opstelling I sneller of langzamer gaan als er geen plastic zak om de planten zit?
A
Sneller
B
langzamer

Slide 13 - Quizvraag

antwoord vraag 9
Sneller. Doordat de luchtvochtigheid rond de plant lager is verdamptr er meer water via de huidmondjes dan wanneer er een plastic zak omheen zit. Dit water wordt aangevuld vanuit het glas.

Slide 14 - Tekstslide

vraag 10 Welke 3e opstelling zou er nog toegevoegd moeten worden om er een goed wetenschappelijk experiment van te maken waarmee je iets kunt zeggen over assimilatie/dissimilatie en/of transport/verdamping?

Slide 15 - Open vraag

De controle
De controle is een glas gevuld met water en afgesloten met een plastic zak, maar dan zonder planten. Op deze manier sluit je uit dat de condens in de zak door verdamping van het water in het glas is ontstaan.

Slide 16 - Tekstslide

les 3

Slide 17 - Tekstslide

vraag 11. Wat valt je op aan het verschil in stevigheid van de kruidachtige plant tussen opstelling I en II?

Slide 18 - Open vraag

antwoord vraag 11
De kruidachtige in opstelling II hangt helemaal slap en die in opstelling I staat nog recht op.

Slide 19 - Tekstslide

vraag 12. Verklaar dit verschil tussen opstelling I en II.

Slide 20 - Open vraag

antwoord vraag 12
Bij opstelling I en II verdampt er water uit de bladeren via de huidmondjes. Bij opstelling I wordt dit water aangevuld vanuit het glas. Bij opstelling II is dit niet het geval omdat er geen water in het glas zit. De plant bevat steeds minder water waardoor de turgor in de cellen afneemt en de plant slap gaat hangen.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag13. In welke opstelling I of II zullen er meer huidmondjes geopend zijn? Verklaar dit.

Slide 22 - Open vraag

antwoord vraag 13
In opstelling I staan er meer huidmondjes open. Doordat er veel verdampt water in de zak aanwezig is, is de luchtvochtigheid hoog. De turgor in de sluitcellen van de huidmondjes is ook hoog waardoor de huidmondjes open blijven. Bij opstelling II is de plant aan het uitdrogen, er is een gebrek aan water in de plant en de turgor in alle cellen, dus ook in de sluitcellen van de huidmondjes is laag waardoor ze sluiten.

Slide 23 - Tekstslide

Bekijk nu de houtige plant in opstelling II en vergelijk deze met de kruidachtige plant in opstelling II
vraag 14. Wat is het verschil in stevigheid van de stengel tussen beide planten?

Slide 24 - Open vraag

antwoord vraag 14
De stengel van de houtige plant hangt niet slap, die van de kruidachtige plant wel.

Slide 25 - Tekstslide

vraag 15. Welk onderdeel van de stengel is verantwoordelijk voor dit verschil. Geef aan welke letter in de afbeelding hieronder dat onderdeel aangeeft. En leg uit waardoor dit onderdeel er voor zorgt dat de stengel van de houtige plant niet slap gaat hangen

Slide 26 - Open vraag

antwoord vraag 15
Onderdeel A. Dit is een houtvat, bij houitge planten wordt er tegen de verticale celwanden cellulose en lignine afgezet. Dit zijn stofjes die houtige planten stevigheid geven die blijft als de turgor weg valt.

Slide 27 - Tekstslide

Aanpassingen (C3, C4 en CAM) 

 16. Zoek op het internet informatie over C4, C3 en CAM planten. Beschrijf in je eigen woorden het verschil in fotosynthese tussen deze 3 typen planten. 
 

Slide 28 - Tekstslide

C3, C4 en CAM planten
extra uitleg

Slide 29 - Tekstslide

C3 planten
meest voorkomend en het oudst. (alle bomen en struiken)
C3 is de normale fotosynthese met licht en donkerreactie.
bij de lichtreactie wordt CO2 vastgelegd mbv zonlicht.
in de donkerreactie wordt m.b.v Rubisco (enzym) met CO2 glucose gemaakt.
Om goed te kunnen werken is dus CO2 nodig, dit halen de planten uit de afmosfeer via huidmondjes.
Tijdens de dag zal fotosynthese plaatsvinden en O2 ontstaan. Doordat de concentratie O2 toeneemt neemt de effectiviteit van rubisco af. 
nadeel is dat door het openen van de huidmondjes ook waterverlies optreed. Planten moeten dus schipperen tussen voldoende CO2 opname en niet te veel water verlies. C3 planten overleven dan ook het best in gematigde zones waar voldoende water is en niet te veel verdamping door de zon.

Slide 30 - Tekstslide

C4 planten
voornamelijk grassen zoals mais en suikerriet
De licht en donkerreactie zijn in ruimte van elkaar gescheiden.
op deze manier is er minder verlies van vastgelegd CO2 (minder fotorespiratie) en kan de plant met minder CO2 toe. De gevormde O2 heeft minder effect op de effectiviteit van rubisco omdat de O2 in andere cellen ontstaat.
Doordat Rubisco (enzym) beter werkt wordt er effectiever suiker gemaakt. 
De plant kan de huidmondjes dus vaker dicht houden omdat er minder CO@ nodig is. Hierdoor is dus ook minder verdamping.
C4 is een evolutionaire aanpassing op warme omgevingen.

Slide 31 - Tekstslide

CAM planten
Camplanten zijn vooral cactussen en vetplanten dus aangepast op een droog milieu.
De planten laten overdag als de verdamping het grootst is de huidmondjes dicht om water te sparen.
`s Nachts zijn de huidmondjes open om CO2 op te nemen.
Dit CO2 wordt op geslagen als org. zuren in de vacuoles van speciale cellen.
Overdag kan dit opgeslagen CO2 uit de zuren gebruikt worden voor de donker reactie. Deze vorm van fotosynthese is net als C4 effectiever dan C3 en heeft dus ook monder CO2 nodig. 
Ook hier heeft het gevormde O2 minder effect of Rubisco

Slide 32 - Tekstslide

Rubisco
Enzym dat voorkomt in alle planten dus C3, C4 en CAM.
Dit enzym katalyseert (tegenwoordig vooral) de carboxylatie (aanhechten van een koolstofdioxide) waardoor uiteindelijk suiker kan worden gemaakt.
Rubisco kan echter ook de omzetting van O2 veroorzaken  zie volgende dia. Dit is niet de bedoeling en gebeurt alleen als de concentratie O2 te hoog is. Vandaar dat C4 en CAM planten CO2 en O2 ruimtelijk hebben gescheiden. Dit komt de effectiviteit van Rubisco ten goede.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Tekstslide

17. Geef in een schema aan hoe C3, C4 en CAM koolstofdioxide opnemen en beschikbaar stellen voor de Calvin cyclus (zie Thema 3). Geef daarbij aan: molecuulformules, organellen en cellen. 

Slide 36 - Tekstslide

18. De kans is groot dat jij een C3 plant in jou experiment hebt gebruikt.
A. Waarom?

Slide 37 - Open vraag

antwoord vraag 18
C3 planten komen het meest voor in gematigde streken

Slide 38 - Tekstslide



18B. Heeft deze C3 plant voordeel of nadeel van de plastic zak die de eerste dagen om de opstellingen zat? Leg uit.

Slide 39 - Open vraag

antwoord vraag 18 b
nadeel de hoeveelheid O2 in de zak neemt toe hierdoor neemt de effectiviteit van Rubisco af.
nadeel CO2 neem toe
voordeel minder waterverdamping

Slide 40 - Tekstslide

C. Heeft een C3 voordeel bij een hoge of lage temperatuur?

Slide 41 - Open vraag

antwoord 18C
lagere temperaturen anders is er te veel waterverlies omdat de  huidmondjes open moeten staan voor de gaswisseling

Slide 42 - Tekstslide

19. Als je toevallig toch een C4 plant hebt, heeft deze plant dan meer of minder licht nodig dan een C3 plant. Leg uit waarom.

Slide 43 - Open vraag

antwoord 19
minder C4 is effectiever met dezelfde hoeveelheid O2.
meer want het kost meer energie om de extra stap uit ter voeren.

Slide 44 - Tekstslide

20. En heeft deze plant voor- of nadeel bij een lage temperatuur? Leg uit.

Slide 45 - Open vraag

antwoord 20
C4 planten zijn aangepast aan een warm milieu

Slide 46 - Tekstslide

21. En als het een CAM plant is; A. maakt de hoeveelheid licht overdag dan een verschil?
B. En de koolstofdioxide concentratie overdag? Leg uit.
C. En de hoeveelheid vocht?

Slide 47 - Open vraag

antwoord vraag 21
a ja
b nee, CO2 wordt `s nachts opgenomen
c bijna niet, vrijwel geen waterverlies

Slide 48 - Tekstslide