Zakelijke e-mail schrijven

Wat neem je mee naar het eindexamen?
A
pen en schrift
B
woordenboek en aantekeningen
C
pen, markeerstift (en woordenboek)
D
woordenboek
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat neem je mee naar het eindexamen?
A
pen en schrift
B
woordenboek en aantekeningen
C
pen, markeerstift (en woordenboek)
D
woordenboek

Slide 1 - Quizvraag

Hoelang duurt het examen (zonder extra tijd)?
A
120 minuten
B
140 minuten
C
100 minuten
D
90 minuten

Slide 2 - Quizvraag

Uit hoeveel teksten bestaat het examen?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 3 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel van dit leesboek?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 4 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
want
B
omdat
C
en
D
maar

Slide 5 - Quizvraag

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
bijvoorbeeld, neem nou
ten eerste, als laatste, ABC
eerst, vervolgens, daarna
doordat, waardoor
tijdsvolgorde
oorzaak- gevolg
opsomming
tegenstelling
voorbeeld

Slide 6 - Sleepvraag

'De grote ... huis gaat.' (Regels 4-5)
A
Dit citaat is goed.
B
Dit citaat is fout.

Slide 7 - Quizvraag

Op welke manier kan een tekst NIET worden ingeleid?
Door ….
A
een deskundige voor te stellen.
B
de aanleiding te geven voor het schrijven van de tekst.
C
een conclusie te trekken.
D
een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.

Slide 8 - Quizvraag

Sleep het juiste tekstdoel naar het juiste plaatje.

Informeren
Amuseren

Activeren
Overtuigen

Slide 9 - Sleepvraag

Een artikel bestaat uit 7 alinea’s. Welke alinea’s vormen hoogstwaarschijnlijk het middenstuk?
A
1 t/m 7
B
2 t/m 7
C
2 t/m 6
D
3 t/m 5

Slide 10 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen niet bij elkaar?
A
maar, daarentegen, echter
B
op voorwaarde dat, als… dan, indien
C
waarmee, het doel is, om te
D
ook, soms, zoals

Slide 11 - Quizvraag

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 12 - Sleepvraag

Welke conventies gelden niet bij een artikel?

A
titel
B
indeling in alinea's
C
passend taalgebruik
D
aanhef en groet

Slide 13 - Quizvraag

Welke onderdelen worden getoetst op je CE Nederlands?

Slide 14 - Open vraag


A

Slide 15 - Quizvraag

Eindexamen Nederlands
Het schrijven van een zakelijke e-mail

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
Email
B
e-mail
C
email
D
E-mail

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer schrijf je een zakelijke e-mail?
  • informatie vragen/geven
  • aanmelden of opgeven voor iets
  • een klacht indienen
  • iemand overtuigen



Slide 18 - Tekstslide

De opmaak
  • Vul de onderwerpsregel in  (kort en bondig)

  • Aanhef
  • Inleidende zin
  • Alinea 1
  • Alinea 2
  • Afsluitende zin
  • Slotformule
  • Naam

Slide 19 - Tekstslide

Met welk woord begint de aanhef van een zakelijke e-mail altijd?
A
Beste
B
Geachte
C
Hallo
D
Beste of Geachte

Slide 20 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan Lars Wouters. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte meneer Wouters,
B
Geachte Lars Wouters,
C
Geachte heer,
D
Geachte heer Wouters,

Slide 21 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte medewerker,

Slide 22 - Quizvraag

Schrijfwijze van namen
  • Je schrijft een hoofdletter waar de naam begint
  • Dit kan de voornaam zijn, maar ook de achternaam
  • Let goed op bij de tussenvoegsels (de, van, van der, etc.)
  • In de aanhef gebruik je alleen de achternaam 
  • Onderaan schrijf je altijd je eigen voornaam en achternaam



Slide 23 - Tekstslide

Schrijfwijze van namen in de aanhef


Geachte mevrouw Sluis,
Geachte mevrouw Sluis - van Wiel,
Geachte mevrouw De Waag - Dekkers,
Geachte mevrouw Van Geest - van der Togt,
Geachte heer Wagemakers,
Geachte heer Van 't Lam,

Slide 24 - Tekstslide

Je schrijft een zakelijke e-mail aan thomas van der boom. Hoe schrijf je de aanhef?

Slide 25 - Open vraag

Je schrijft een zakelijke e-mail aan saskia de vrede - den burg. Hoe schrijf je de aanhef?

Slide 26 - Open vraag

Welk taalgebruik gebruik je in een zakelijke e-mail?
A
Informeel taalgebruik (je, jij, jullie)
B
Formeel taalgebruik (u, uw)
C
Zowel informeel als formeel

Slide 27 - Quizvraag

Bij een zakelijke email geef je altijd aan waar het over gaat in de regel:
A
CC
B
bcc
C
onderwerp
D
slot

Slide 28 - Quizvraag

Uit hoeveel alinea's bestaat een zakelijke e-mail minimaal?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quizvraag

In de inleiding van een zakelijke brief/email staat:
A
Jezelf voorstellen, waarom je de brief schrijft
B
Kort maar krachtig alle informatie
C
Het onderwerp van de brief
D
De slotformule

Slide 30 - Quizvraag

Wat zet je in de kern van een zakelijke e-mail?
A
wat je van de lezer verwacht
B
informatie/vragen
C
het doel van de e-mail
D
jezelf voorstellen

Slide 31 - Quizvraag

De inleidende zin
  • In de inleidende zin vertel je altijd waarom je de e-mail schrijft.
  • Als in de opdracht staat dat je jezelf moet voorstellen, dan doe je dat ook in de inleidende zin.

Slide 32 - Tekstslide

Het middenstuk
  • Je zakelijke e-mail bestaat altijd uit minimaal twee alinea's in het middenstuk 
  • In deze alinea's beschrijf je de meeste verplichte punten uit de opdracht 
  • Maak gebruik van de situatiebeschrijving om de verplichte punten te verwerken 
  • Staat de info niet in de situatieomschrijving? Bedenk het dan zelf! 
  • Beschrijf deze punten kort en bondig 
  • Gebruik makkelijke taal! Zo voorkom je spelfouten

Slide 33 - Tekstslide

Afsluitende zin
In de afsluitende zin sluit je de e-mail netjes af. Je kan hier vaak het laatste verplichte punt voor gebruiken.
  • Ik hoop spoedig van u te horen.
  • Ik ontvang graag snel een reactie.
  • Ik vraag u om binnen twee weken te reageren.

Slide 34 - Tekstslide

Slotformule en naam
Gebruik een van de twee slotformules:
  • Met vriendelijke groet,
  • Hoogachtend,
Soms staat in de opdracht welke slotformule je kan gebruiken.

Sluit af met je voornaam en achternaam.

Slide 35 - Tekstslide

Wat heb je van deze les geleerd?

Slide 36 - Open vraag

Wat vind je na deze les nog moeilijk?

Slide 37 - Open vraag