In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
De lente en español es:
A
verano
B
enero
C
otoño
D
primavera
Slide 3 - Quizvraag
Januari in het Spaans is:
A
otoño
B
invierno
C
navidad
D
enero
Slide 4 - Quizvraag
¿qué significa el otoño?
timer
0:30
Slide 5 - Open vraag
¿Cómo se dice KOE en español?
A
la vaca
B
la oveja
C
el cerdo
D
el caballo
Slide 6 - Quizvraag
¿Cómo se dice slang en español?
A
el elefante
B
el cerdo
C
el mono
D
la serpiente
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
A
un cerdo
B
una vaca
C
un caballo
D
un perro
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
A
un caballo
B
en gato
C
un mono
D
una serpiente
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
A
un león
B
una serpiente
C
una oveja
D
un mono
Slide 13 - Quizvraag
¿en qué mes (maand) se celebra San Valentín?
timer
0:30
Slide 14 - Open vraag
¿Cuál es el primer mes del año?
A
mayo
B
invierno
C
enero
D
verano
Slide 15 - Quizvraag
Los verbos reflexivos: de wederkerende werkwoorden
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Denk aan het wederkerend voornaamwoord me, te, se, nos, os, se
Slide 18 - Tekstslide
Ejemplo: Lavarse (zich wassen)
Slide 19 - Tekstslide
¡Ahora tú! vervoeg het werkwoord llamarse
Slide 20 - Open vraag
Omdat ze regelmatig zijn, volg je de regels van -ar ww (maar vergeet niet het wederkerend voornaamwoord)
Slide 21 - Tekstslide
me pongo
Slide 22 - Tekstslide
Stappen om te vervoegen
Slide 23 - Tekstslide
ducharse
vestirse
levantarse
acostarse
Slide 24 - Sleepvraag
me
te
se
despierto
despiertas
despierta
ducho
duchas
ducha
Slide 25 - Sleepvraag
nos
os
se
despertamos
despertáis
despiertan
duchamos
duchais
duchan
Slide 26 - Sleepvraag
Wederkerende werkwoorden: Vervoeg lavarse in zij meervoud (ellos)
A
Se lavan
B
Nos lavamos
C
Ses lavan
D
Se lava
Slide 27 - Quizvraag
Wat is GEEN wederkerend werkwoord?
A
aburrirse
B
levantarse
C
bailar
D
bañarse
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Video
00:07
¿Cómo se llama el gato?
A
se llamo Sam
B
llama Sam
C
se llama Sam
D
llamarse Sam
Slide 30 - Quizvraag
00:18
¿Qué hace Sam después de que (nadat) se ducha?
A
se viste
B
se levanta
C
se acuesta
Slide 31 - Quizvraag
00:34
¿Cómo va Sam a su trabajo?
A
a bicicleta
B
en bicicleta
C
a pie
D
en autobús
Slide 32 - Quizvraag
00:46
¿Cuál es la profesión de Sam?
A
es profesor de biología
B
es profesor de español
C
Sam no tiene trabajo
D
Sam es estudiante
Slide 33 - Quizvraag
00:50
¿Qué come Sam a la una de la tarde?
Slide 34 - Open vraag
01:24
¡Ahora tú!
1) bekijk de tabel met werkwoorden op blz. 74 van het TB en neem ze over in je schrift. Let daarbij op de onregelmatige vervoegingen: acostarse, sentarse, ponerse, vestirse
2) Bestudeer woordenlijst 7.1 in Quizlet
3) TB Blz. 72 oef 2
Slide 35 - Tekstslide
01:24
¿A qué hora se acuesta Sam? acostarse = naar bed gaan