Donderdag 21.12.23

Was sollst du lernen für die Klassenarbeit in der Prüfungswoche?
Als je je huiswerk voor vandaag niet gemaakt hebt dan:
Stuur je de opdracht voor 8 uur vanavond via de mail naar mij toe.

Herhaal de woordjes H3 Woordenlijst 1
Herhaal de geleerde grammatica en vooral de naamvallen
Maak de opdracht met logo.de van de stencil
Maak oef. 35 tot en met 39 blz. 132 - 135

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was sollst du lernen für die Klassenarbeit in der Prüfungswoche?
Als je je huiswerk voor vandaag niet gemaakt hebt dan:
Stuur je de opdracht voor 8 uur vanavond via de mail naar mij toe.

Herhaal de woordjes H3 Woordenlijst 1
Herhaal de geleerde grammatica en vooral de naamvallen
Maak de opdracht met logo.de van de stencil
Maak oef. 35 tot en met 39 blz. 132 - 135

Slide 1 - Tekstslide

Wir besprechen die Aufgabe von Logo.de

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De gemeenschap van de flat heeft zich veranderd en is een milieuvervuilende gemeenschap geworden. (denk aan de tweede naamval)

Slide 4 - Open vraag

Deze wolkenkrabber is groter dan de kleine binnenstad.
timer
0:20

Slide 5 - Open vraag

De ouderwetse bevolking is duurzamer dan de kleine robot.
timer
0:20

Slide 6 - Open vraag

In het gekke land van herkomst heerst een hoekige bijnaam.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: alt
timer
0:20

Slide 8 - Open vraag

De ruimte is het grootst.
timer
0:20

Slide 9 - Open vraag

Ik geef voorkeur aan de geweldige Rijkdom.

Slide 10 - Open vraag

De spoedige uitvinding zou ons in de toekomst erg beïnvloeden.

Slide 11 - Open vraag

Hoe vorm je de vergrotende en overtreffende trap?
A
-er, -e
B
-e, est
C
-est, -e
D
-er, est

Slide 12 - Quizvraag

D.. Onkel (m) hat ein..
Fahrrad (o) bekommen
A
den, eines
B
den, ein
C
der, einem
D
der, ein

Slide 13 - Quizvraag

D.. Sohn (m) hat ein..
schönes Auto (o)
A
der, einen
B
der, ein
C
den, ein
D
den, einen

Slide 14 - Quizvraag

D.. Pferd (o) d.. Reiter..
(m) ist weiß
A
des, des Reiter
B
das, des Reiter
C
das, des Reiters
D
des, das Reiters

Slide 15 - Quizvraag

D.. Lehrerin (v) gibt
d.. Schüler..(mv) ein..
Prüfung (v)
A
die, des Schülers, eine
B
die, den Schüler, einer
C
die, den Schülern, eine
D
die, des Schüler, einer

Slide 16 - Quizvraag

Wohnst du noch immer
bei dein.. Mutter?
A
deine
B
dein
C
deines
D
deiner

Slide 17 - Quizvraag

Ich habe eine Frage wegen
ein.. Rechnung (v)
A
einer
B
einem
C
einen
D
eine

Slide 18 - Quizvraag

Frau Schnapp fährt gegen
ein.. Baum (m)
A
einen
B
eines
C
einem
D
ein

Slide 19 - Quizvraag

Ich schwimme
gern in d.. Meer (o)
A
das
B
den
C
der
D
dem

Slide 20 - Quizvraag

Ich lege mein Buch
auf d.. Tisch (m)
A
die
B
den
C
der
D
dem

Slide 21 - Quizvraag

Bist du noch immer
böse auf dein..
Eltern?
A
deine
B
deiner
C
deinen
D
deinem

Slide 22 - Quizvraag

Die Katze sitzt auf ___ Sofa.

Slide 23 - Open vraag

Die Katze klettert auf ___ Sofa.

Slide 24 - Open vraag

Der Fisch schwimmt in ___ Aquarium.
A
den
B
dem
C
die
D
de

Slide 25 - Quizvraag

(Voor het) Haus steht ein Lastkraftwagen.

Slide 26 - Open vraag

Ich saß (naast mijn) Freund.
A
neben meinem
B
neben mein
C
neben meines
D
neben meinen

Slide 27 - Quizvraag

(Zonder jou) haben wir nicht genug Spieler.
A
Ohne dir
B
Ohne dich
C
Ohne du
D
Ohne dein

Slide 28 - Quizvraag

(Van mij) bekommst du keine Antwort auf deine Frage.

Slide 29 - Open vraag

Wir fahren heute ___
A
zu dir.
B
nach dir.

Slide 30 - Quizvraag

Lesetext

Slide 31 - Tekstslide

Übung 35
1. Nederland is zich bewust van hun zwakte in de groei op biomarkt-gebied en wil deze positie veranderen. Door een kip te adopteren, kan deze „gered“ worden.
2. Eigen antwoord. Te denken valt aan: vlees van de Groene Slager, onbespoten groente en fruit, voorverpakte levensmiddelen van een biologische winkel, etc.

Slide 32 - Tekstslide

Übung 36
a. richtig
b. falsch
c. richtig
d. richtig
e. falsch
f. falsch

Slide 33 - Tekstslide

Übung 37
1. “Obwohl die Niederlande…”
Hoewel de Nederlanders erg hun best doen met afvalwerking, huppelen ze duidelijk achter het Duitse systeem aan.
2. “Bereits rund 30…”
Het betekent dat er steeds meer stroom uit wind- en zonne-energie wordt gehaald.
3. “Allerdings ist die Produktion….”
De productie van groene stroom is kostenintensiever en daardoor is groene stroom duurder dan grijze stroom. Het verschil wordt betaald door de eindverbruiker.

Slide 34 - Tekstslide

Übung 37
4. 1. “Dasselbe gilt auch…”: Ze wonen te ver weg van hun school.
    2. “In Deutschland fehlt es…”: Er zijn te weinig fietspaden.
    3. “In den Innenstädten…”: In de stad gebeuren er relatief veel ongelukken met fietsers door smalle fietspaden, auto’s die parkeren op fietspaden, of de wegen zijn in slechte conditie.
    4. “Und ein nicht zu…”: Het gebruik en de aanschaf van een auto is in Duitsland voordelig.

Slide 35 - Tekstslide

Übung 37
5. “Fest steht…..eine Menge Geld”
De vraag hoe milieuvriendelijk Duitsland is in vergelijking tot De vraag hoe milieuvriendelijk Duitsland is in vergelijking tot Nederland wordt hier beantwoord: voor beide landen in duurzaamheid belangrijk en het doel is om in de toekomst nog „groener’ te worden. Duitsland ligt iets voor als het om duurzaamheid gaat, maar niet alle bewoners zijn tevreden, omdat de extra kosten van duurzaamheid gedragen worden door de verbruiker.

Slide 36 - Tekstslide

Übung 38
Übung 38

Deutsch (Zeile) Meine Übersetzung Wörterbuch
1. Nachhaltigkeit (5) nachhaltig = duurzaam
-keit = heid
→ duurzaamheid
2. kostengünstiger (89) kosten = kosten/prijs
günstig = gunstig
-er = overtreffende trap
→ prijsgunstiger
3. Spitzenreiter (29) Spitze(n) = top
Reiter = rijder
→ koploper
4. umgestellt (33) umstellen = omschakelen
umgestellt = voltooid deelwoord
→ omgeschakeld
5. erneuerbar (36) er- = ver-
neu = nieuw
-bar = -baar
→ vernieuwend(e)
6. Vormachtstellung (86) Vormachtstellung = overwicht


Slide 37 - Tekstslide

Übung 39
Eigen antwoord: In je antwoord noem je hoe je omgaat met eten en drinken (biologische producten, statiegeldflessen), op welke manier je je voortbeweegt (auto, trein, fiets), afvalscheiding (wel of niet en waarom) en kun je afval voorkomen.

Slide 38 - Tekstslide

Hausaufgaben
1. Wiederhole Wörter 1 und bilde mit diesen Wörtern mindestens 10 Sätze.
2. Wiederhole die Grammatik und über sie auf der Site. 
3. Mache aus dem Buch: Übung 4 ;5;6;8 Seite 112 - 115 und 37; 38; 39 Seite 132 - 135
4. Sehe dir ein Logo an und mache dazu die Aufgaben auf dem Blatt. 

Slide 39 - Tekstslide