Levensloop hoofdstuk 1

Eerste les VWO
  • kennismaking
  • tips en adviezen
  • organisatie
  • start hoofdstuk 1
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Eerste les VWO
  • kennismaking
  • tips en adviezen
  • organisatie
  • start hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het onderscheid en de samenhang is tussen nominale en reële grootheden
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • je kunt een budgetvergelijking opstellen en de gevolgen analyseren van veranderingen in het budget en prijzen alsmede een budgetlijn tekenen en interpreteren
  • Je weet hoe een gevangenisdilemma en nash-evenwicht  werkt. 


Slide 2 - Tekstslide

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 3 - Tekstslide

Investeren
  • = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren (en verkopen)
  • Bijv. een tractor

Slide 4 - Tekstslide

Consumeren
Investeren
Je laadt je ov-chipkaart op
De bakker op de hoek koopt een nieuwe kassa voor de winkel

Je koopt meel in de supermarkt om er thuis brood van de bakken

De bakker koopt meel om er in de bakkerij brood van te bakken

Slide 5 - Sleepvraag

Schaarste dwingt ons tot het maken van keuzes:

En moeten we dus keuzes maken

Slide 6 - Tekstslide

Schaarse goederen en vrije goederen
Vrij goed                                          Schaars goed

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer is iets schaars? 

  1. Het is beperkt beschikbaar 
  2. Het is alternatief aanwendbaar 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 1.6
a. Schaars of vrij goed? 
                - bol wol, zonlicht, knipbeurt bij de kapper
b. waarom is drinkwater soms een vrij goed maar vaak een schaars goed?
c. kan een schaars goed gratis zijn?
d. Lina heeft bol wol, keuze uit muts of sjaal? Waarom is bol wol alternatief aanwendbaar?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 1.7
Wat zijn de opofferingskosten van?
- vwo afmaken of overstappen naar mbo?
- wel of geen baantje?
- op vakantie met vrienden of met haar ouder?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Nominaal en reëel
Het nominale budget is het budget in euro's.
Het reële budget : ook wel de koopkracht van het budget genoemd, is de hoeveelheid goederen en diensten die je voor het nominale budget kan kopen.

Dus..de koopkracht van een vast nominaal budget kan veranderen als de prijzen veranderen.

Slide 14 - Tekstslide

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Oefenopgave 1
Bekijk onderstaande matrix en beantwoord daarna de vragen.



a. wat is de dominante strategie van de beide winkeliers?
b. waar is het nash evenwicht?
c is er sprake van een gevangenendilemma?

Slide 22 - Tekstslide

Oefenopgave 2
Bekijk onderstaande matrix en beantwoord daarna de vragen.



a. wat is de dominante strategie van de beide winkeliers?
b. waar is het nash evenwicht?
c is er sprake van een gevangenendilemma?

Slide 23 - Tekstslide

Meeliftersgedrag
collectieve dwang
Meeliftersgedrag
Rationeel gedrag

Slide 24 - Tekstslide

MAKEN 1.11 + 1.12 + 1.13 + 1.18 + 1.23 + 1.31

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een activiteit
B
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een bedrijf
C
Lijn die mogelijkheden aangeeft van de overheid
D
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een te besteden bedrag

Slide 26 - Quizvraag

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 27 - Quizvraag

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 28 - Quizvraag

Als het budget
17 euro is en chips € 0,75 kost wat is
dan de formule van deze budgetlijn?
A
17= 0,75C + 1F
B
17= 17C + 22,5F
C
B= 1C +0,75F
D
B= 0,75C + 17F

Slide 29 - Quizvraag

Een Budgetlijn verschuift naar links als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument de loterij wint.
D
De consument meer chips koopt

Slide 30 - Quizvraag

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 31 - Quizvraag

Onderdelen syllabus 
Domein E
1.6 Het onderscheid en de samenhang tussen nominale en reële grootheden.
1.7 Het belang van investeringen bij de vorming van publiek kapitaal zoals infrastructuur, of privaat kapitaal zoals menselijk kapitaal of kapitaalgoederen van bedrijven.


Slide 32 - Tekstslide

Onderdelen syllabus 
Domein F
1.1 Het belang van voldoende en van gelijke informatie voor de spelers.
1.2 De weergave van het spel in een pay-off matrix of een spelboom (beslisboom).
1.3 3 Het onderscheid tussen een simultaan, een sequentieel spel en een herhaald (simultaan) spel.
1.4 Het optreden van een Nash-evenwicht.
1.5 Het optreden van een gevangenendilemma waarin sprake is van een dominante strategie voor de spelers met daarbij het suboptimale Nash evenwicht

Slide 33 - Tekstslide

Onderdelen syllabus 
1.6 Een spelsituatie waarbij niet altijd een dominante strategie aanwezig is.
1.7 Zelfbinding als alternatief voor de eigen dominante strategie indien deze een lagere pay-off oplevert en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
1.8 De invloed van sociale normen op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.


Slide 34 - Tekstslide

Onderdelen syllabus 
1.9 Het effect van de reputatie die de spelers gedurende het spel hebben opgebouwd op de pay-offs in de matrix gedurende een tijdsperiode en het effect hiervan op de keuze (s) die één of meerdere spelers gedurende het verloop van het spel maken.
1.10 De invloed van het herhalen van een simultaan spel op de mogelijke evenwichten
2.3 Het optreden van meeliftersgedrag indien er sprake is van een dominante strategie van niet bijdragen aan een collectief goed.


Slide 35 - Tekstslide