In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Ongelijkheid in arme en rijke landen
Slide 1 - Tekstslide
Planning
11:30-11:35 binnenkomst
11:35-11:45 herhalen vorige les
11:45-11:55 lezing Sociale ongelijkheid
11:55-12:40 workshoptijd
12:40-12:50 Blooket!
Slide 2 - Tekstslide
Planning
13:15-13:20 binnenkomst
13:20-13:30 herhalen vorige les
13:30-13:38 Lezing Sociale ongelijkheid
13:38-14:25 workshoptijd
14:25-14:35 Blooket
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Leerdoelen
Je weet het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid én de formele en informele sector.
Je begrijpt dat het bbp/hoofd als gemiddeld getal nadelen heeft.
Je kunt op een kaart gebieden indelen naar welvaart.
Slide 5 - Tekstslide
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 6 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 7 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Formele en informele sector
De formele sector = Het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terug in de statistieken van de overheid. Dit zijn de inkomsten uit de primaire, secundaire en tertiaire sector.
Deinformele sectorof scharreleconomie = Het niet-officiële deel van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd. De activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht. Denk herbij aan een schoenpoetser of straatverkoper.
Slide 10 - Tekstslide
Kenmerken formele sector:
telt mee voor het BBP
belasting betalen
vast inkomen
wel uitkering bij ziekte
Kenmerken informele sector:
niets officieel genoteerd
geen belasting betalen
wisselende inkomsten
geen uitkering bij ziekte
Slide 11 - Tekstslide
De verdeling van welvaart in de VS (bron 9 in je lesboek)
Vraag: Welke conclusie kun je hieruit trekken?
Slide 12 - Tekstslide
Sociale ongelijkheid
De rijkdom in de Verenigde Staten is oneerlijk verdeeld.
Van iedere 100 dollar in de VS krijgt 90% van de bevolking 17 dollar.
De rest van het geld gaat naar de rijken en superrijken.
Deze grote verschillen noem je sociale ongelijkheid.
Alleen kijken naar het BBP/hoofd heeft dus nadelen, want het zegt niets over de verschillen binnen in een land!
Slide 13 - Tekstslide
Regionale ongelijkheid
In 4.2 hebben we gezien dat wanneer je kijkt naar de welvaart in de wereld, je de wereld in drie gebieden kunt indelen:
Centrum (meest ontwikkeld, koplopers)
Semi-periferie (redelijk ver ontwikkeld, volgers)
Periferie (ontwikkelingslanden, achterblijvers)
Deze verdeling in arm en rijk kun je ook vaak terug vinden binnen landen.
Dit heet: regionale ongelijkheid.
Slide 14 - Tekstslide
Regionale ongelijkheid in Mexico
Waar staan de letters A, B en C voor?
A = Centrum
B = Semi-periferie
C = Periferie
Wat is het gevolg?
Mensen trekken in arme landen van arme gebieden naar de rijkere gebieden in het land. Dus van C naar A of B en van B naar A.