Gram 3. persoonsvorm, verleden tijd en voltooid deelwoord

Welkom bij Nederlands!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica 3.1 en 3.2
Persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd
  • Welkom!
  • Uitleg werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Op welke manier vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Theorie werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 5 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid deelwoord
De verleden tijd en de voltooide tijd gebruik je om te vertellen dat iets al eerder gebeurd is.

Ik werk de hele dag.
Ik werkte vorige week woensdag.
Ik heb de hele week gewerkt.

Slide 6 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooide tijd
't ex kofschip (alleen de medeklinkers)
Gebruik de ik-vorm van het werkwoord werken 
Werk - kijk naar de laatste letter. K - Staat deze in 't ex kofschip?
Ja: er komt -te achter het werkwoord = werk-te(n)
Gebruik de ik-vorm van het werkwoord melden
Meld - kijk naar de laatste letter. D - Staat deze in 't ex kofschip?
Nee: er komt -de achter het werkwoord = meld-de(n)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van het werkwoord vermelden?
A
vermeld
B
vermeldt

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord verhuizen?
A
verhuiz
B
verhuis

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord geloven?
A
geloof
B
gelov

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord kennen?
A
ken
B
kenn

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord fietsen?
A
fiet
B
fiets

Slide 15 - Quizvraag

De chauffeur (laden) de dozen in de auto. (verleden tijd)

Slide 16 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd van het werkwoord antwoorden voor de zij-vorm
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van het werkwoord melden voor de hij-vorm
A
meldde
B
melde

Slide 18 - Quizvraag

Jumbo (verbouwen) de supermarkt alweer. (tegenwoordige tijd)

Slide 19 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verbranden voor de hij-vorm
A
verbrandde
B
verbrande

Slide 20 - Quizvraag

Het huis (branden) tot de grond toe af. (verleden tijd)

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Mijn auto (starten) vanmorgen niet.

Slide 22 - Open vraag

Einde van de digitale les

  • Grammatica 3.1 en 3.2 Persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd
  • Maak de opdrachten van 3.1 en 3.2.

Slide 23 - Tekstslide