StSt Unit 1 T3

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

What does "are you serious" mean?
A
Weet je wat
B
Meen je dat?
C
Why so serious?
D
Raad eens

Slide 2 - Quizvraag

When someone is deaf they use ...... to communicate
A
their hands
B
a pen and paper
C
English
D
Lefd

Slide 3 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
kiezen
A
To chose-choose-chose
B
To chose-chose-chosen
C
To choose-choose-chose
D
To choose-chose-chosen

Slide 4 - Quizvraag

What does "actually" mean?
A
eigenlijk
B
hoe dan ook
C
dat klopt
D
elkaar helpen

Slide 5 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
Gaan
A
To go-goed-gone
B
To go-went-went
C
To go-went-gone
D
To go-goed-went

Slide 6 - Quizvraag

Irregular Verbs,
Complete the following row:
blazen: to blow/blew/.....

Slide 7 - Open vraag

Irregular verb of
beginnen
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 8 - Quizvraag

What does "embarassing" mean?
A
bijzonder
B
genant
C
irritant
D
vervelend

Slide 9 - Quizvraag

Which one is correct?
A
walk - walked - walking
B
be - was - been
C
be - was/were - been
D
drive - drive - drive

Slide 10 - Quizvraag

What does anxiety mean?
A
zorgzaam
B
gezond
C
bezorgdheid

Slide 11 - Quizvraag

Which one is correct?
A
drove - drive- drove
B
drive - drove - driven
C
drive - driven - driven
D
drive - drove - drive

Slide 12 - Quizvraag

True or false
Does laughter mean gelach?
A
true
B
false

Slide 13 - Quizvraag

Which word should be filled in?
have - ..... - ......
A
had - had
B
have - have
C
had - have
D
did - have

Slide 14 - Quizvraag

What does risk mean?
A
veilig
B
goed
C
gevaar

Slide 15 - Quizvraag

What does willing mean in Dutch?
A
bereid
B
willen

Slide 16 - Quizvraag

He speaks English well, he speaks it
A
fluently
B
bilingual
C
language
D
argument

Slide 17 - Quizvraag

They do a lot of things together. They have
A
bother
B
a lot in common
C
argument

Slide 18 - Quizvraag

Sleep de correct antwoorden naar het woord.
kind
polite
clearly
childish
kinderachtig
beleefd
duidelijk
vriendelijk

Slide 19 - Sleepvraag

She speaks multiple languages, she is

A
language
B
fluently
C
bilingual

Slide 20 - Quizvraag

He keeps saying the same thing. He ...... himself

A
repeats
B
yawn
C
anxiety
D
remembers

Slide 21 - Quizvraag

What does bossy mean?
A
trouw
B
bazig
C
woedend
D
kritisch

Slide 22 - Quizvraag

How do you call it if someone is really angry?
A
upset
B
critical
C
hostile
D
furious

Slide 23 - Quizvraag

What is the translation in Dutch of 'peer'?
A
leeftijdsgenoot
B
in feite
C
gemeen hebben
D
twijfelen

Slide 24 - Quizvraag

What does colleague mean?
A
bazig
B
koppig
C
collega

Slide 25 - Quizvraag

What does opportunity mean?
A
mogelijkheid
B
herkansen
C
verslavend

Slide 26 - Quizvraag

What does analyse mean?
A
eerste indruk
B
speelplaat
C
onderzoeken

Slide 27 - Quizvraag

Sleep het correcte antwoord naar het juiste woord.
no way
trust
upset
playground
speelplaats
vertrouwen
overstuur
echt niet

Slide 28 - Sleepvraag