Les 25 - Werkwoordspelling
Persoonsvorm
tegenwoordige tijd: denk aan het ww 'lopen'
Hij loopt is met een -t --> hij wordt, hij vindt
Persoonsvorm verleden tijd: sterke en zwakke werkwoorden
Sterk: vinden/vonden, kopen/kochten
Zwak: delen/deelden, halen/haalden
Persoonsvorm verleden tijd meervoud: 't ex kofschip/ 't sexy fokschaapje
verdwalen --> verdwaalden